Parketnummer: 24-001021-09
Parketnummer eerste aanleg: 18-673048-07
Arrest van 19 maart 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 17 april 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.S. de Groene, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 april 2003 tot en met 11 maart 2007 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten een Werkbriefje WW (deel A) afkomstig van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van (alle) verrichte werkzaamheden en/of van (al) het ontvangen loon - valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk (alle) verrichte werkzaamheden en/of (al) het ontvangen loon niet vermeld en/of dat formulier ondertekend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Bewijsoverweging
Door en namens verdachte is ter zitting van het hof aangevoerd, dat verdachte wegens het ontbreken van opzet dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Verdachte heeft slechts een zeer beperkt aantal uren besteed aan zijn eigen onderneming, en heeft daardoor deze werkzaamheden als een verwaarloosbare bedrijfsmatige tijdsbesteding gezien, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
De werknemer is verplicht aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald (artikel 25 Werkloosheidswet). Hieruit vloeit voort dat werkzaamheden, hoe minimaal ook, door middel van de werkbriefjes ten behoeve van de Werkloosheidsuitkering aan het UWV dienen te worden opgegeven. Het UWV is immers ook de instantie die op grond van alle relevante gegevens moet beoordelen of een persoon recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Die beoordeling is niet aan die bewuste persoon zelf.
Dat alle relevante gegevens dienen te worden verstrekt door de uitkeringsgerechtigde wordt onder meer benadrukt in het formulier rechten en plichten, verstrekt door het UWV, dat verdachte overigens voor gezien heeft getekend1 en door middel van de voorgedrukte tekst die onder aan de pagina op elk werkbriefje staat vermeld en die telkens door verdachte zijn ondertekend.2 Dat in de - door de verdediging ter zitting van het hof overgelegde - folder "Kan ik ook voor mezelf beginnen?", afkomstig van het UWV, staat vermeld dat bepaalde, (beperkte) werkzaamheden voor een startende ondernemer geen gevolgen hebben voor de uitkering van die persoon doet niets af aan het feit dat een uitkeringsgerechtigde alle relevante gegevens aan het UWV dient te verstrekken.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de opsporingsfunctionaris in dienst bij het UWV d.d. 17 juli 2007 onder meer verklaard dat hij geen melding had gemaakt van zijn activiteiten voor zijn onderneming omdat hij van mening was dat het feit of hij wel of niet werkte onder verdachtes eigen verantwoordelijkheid viel. Verdachte verklaarde verder dat hij vond dat de door hem verrichte werkzaamheden in zijn vrije tijd plaatsvonden. Deze verklaring heeft hij ter zitting van het hof globaal herhaald.
Uit deze verklaring(en) van verdachte blijkt reeds dat verdachte willens en wetens de keuze heeft gemaakt om zijn werkzaamheden niet op te geven. Het opzet van verdachte op het ten laste gelegde is hiermee een gegeven. Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 28 april 2003 tot en met 11 maart 2007 in de gemeente [gemeente], meermalen, (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten een Werkbriefje WW (deel A) afkomstig van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van (alle) verrichte werkzaamheden en van (al) het ontvangen loon - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte (telkens) valselijk verrichte werkzaamheden niet vermeld en dat formulier ondertekend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, meermalen gepleegd door - kort gezegd - werkzaamheden voor zijn eigen bedrijf niet op te geven op de maandelijks door hem in te vullen verklaringen, in verband met zijn werkloosheidsuitkering. Hij heeft hierdoor het vertrouwen dat in het algemeen in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in het gebruik van geschriften die tot bewijs dienen, geschaad.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 december 2009 - niet eerder is veroordeeld ter zake vermogensdelicten.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de - door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde - werkstraf van 80 uren dient te worden opgelegd. Het hof zal deze straf echter - gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden - deels voorwaardelijk opleggen. De voorwaardelijke straf dient tevens als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat een gedeelte van de werkstraf groot veertig uren, subsidiair twintig dagen vervangende hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. O. Anjewierden en mr. R.CH. Verschuur, in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen als griffier, zijnde mr. Zevenhuizen voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 Als bijlage 2 bij het proces-verbaal Werknemersfraude in het dossier
2 Als bijlage 7 bij het proces-verbaal Werknemersfraude in het dossier
?