Parketnummer: 24-001010-09
Parketnummer eerste aanleg: 18-654607-08
Arrest van 12 maart 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 10 april 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een maatregel en heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof
- verdachte zal veroordelen ter zake het primair ten laste gelegde tot een werkstraf van honderdvijftig uren subsidiair vijfenzeventig dagen vervangende hechtenis;
- de vordering van de benadeelde partij geheel zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
primair.
hij op of omstreeks 16 januari 2008, te [plaats] (Duitsland), aan een persoon genaamd [benadeelde 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten langdurige geheugen- en aandachtsproblemen, een blauw oog en/of een pijnlijk sleutelbeen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk
- te slaan en/of te stompen en/of
- tegen zijn hoofd en/of zijn lichaam te schoppen en/of te trappen (terwijl hij - verdachte - een schoenklomp droeg) en/of
- te slaan met een gipsschaaf;
subsidiair.
hij op of omstreeks 16 januari 2008 te [plaats] (Duitsland), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde 1]
- heeft geslagen en/of gestompt en/of
- tegen zijn hoofd en/of zijn lichaam getrapt (terwijl hij - verdachte - een schoenklomp droeg) en/of
- heeft geslagen met een gipsschaaf,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair.
hij op of omstreeks 16 januari 2008, te [plaats] (Duitsland), opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde 1]),
- heeft geslagen en/of gestompt en/of
- tegen zijn hoofd en/of zijn lichaam geschopt en/of getrapt (terwijl hij - verdachte - een schoenklomp droeg) en/of
- heeft geslagen met een gipsschaaf, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak
Verdachte wordt primair ten laste gelegd dat hij [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Het letsel betreft langdurige geheugen- en aandachtsproblemen, een blauw oog en/of pijnlijk sleutelbeen.
Het hof acht bewezen dat verdachte op 16 januari 2008 [benadeelde 1] tegen het hoofd heeft getrapt terwijl verdachte een schoenklomp droeg. In het algemeen levert dergelijk handelen de aanmerkelijke kans op dat (zwaar) hoofdletsel optreedt.
Een blauw oog en een pijnlijk sleutelbeen kunnen, reeds naar gangbaar taalgebruik, niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde stuit daarop in zoverre af.
Langdurige geheugen- en aandachtsproblemen kunnen wel als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. De te beantwoorden vragen zijn daarom of van dergelijke problemen bij [benadeelde 1] sprake is en of deze door het tenlastegelegde handelen van verdachte zijn veroorzaakt in die zin dat deze redelijkerwijs aan hem kunnen worden toegerekend.
Uit de beschikbare brieven van de psycholoog C.E. Tak kan worden opgemaakt dat bij verdachte, sedert datum mishandeling, sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de vorm van, kort gezegd, langdurige geheugen- en aandachtsproblemen. Zo wordt in zijn brief van 12 september 2008 vermeld dat [benadeelde 2] op 14 maart 2008 door de neuroloog Oenema is verwezen naar de afdeling psychologie ter beoordeling van ernstige geheugen- en aandachtsproblematiek na een 'trauma capitis na mishandeling'. In deze brief is vermeld dat de heer [benadeelde 1] sinds de mishandeling door een collega in januari 2008 kampt met forse geheugen- en aandachtsproblemen, vermoeidheid en wisselende stemmingen.
In het dossier bevindt zich voorts een brief van genoemde psycholoog C.E. Tak van 29 mei 2009. Daarin wordt vermeld dat (nog steeds) sprake is van auditieve en visuele geheugenproblemen en concentratieproblemen. In lichte mate lijkt ook sprake te zijn van overzichts- en planningsproblemen. Volgens deze psycholoog 'lijkt aannemelijk dat stemmingsschommelingen en vermoeidheid mede het gevolg zijn van de emotionele nasleep van de als zeer traumatisch ervaren gebeurtenis in combinatie met de druk van een eigen bedrijf'.
De psycholoog C.E. Tak zegt over de oorzaak van die problemen niet meer dan dat het hem aannemelijk lijkt dat de mishandeling door verdachte mede de oorzaak van de geschetste problemen is. Andere stukken in het dossier die de gestelde aannemelijkheid kunnen versterken zijn er niet. Over de voorgeschiedenis van verdachte ontbreekt rapportage. Het uiterst voorzichtig geformuleerde oordeel van de psycholoog C.E. Tak gevoegd bij het bestaan van de in het algemeen bestaande kans (al is deze aanmerkelijk, van meer dan een kans is toch geen sprake) op zwaar lichamelijk letsel bij schoppen tegen het hoofd levert, bij het ontbreken van verdere stukken, onvoldoende deugdelijke basis op om buiten redelijke twijfel thans te kunnen vaststellen dat het handelen van verdachte (in overwegende mate) heeft geleid tot de bij de heer [benadeelde 1] opgetreden verschijnselen. Deze kunnen daarom in deze strafzaak niet aan verdachte worden toegerekend. Dat brengt mee dat het primair tenlastegelegde niet kan worden bewezen zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 16 januari 2008 te [plaats] (Duitsland), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde 1]
- heeft gestompt en
- tegen zijn hoofd getrapt terwijl hij - verdachte - een schoenklomp droeg en
- heeft geslagen met een gipsschaaf,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid
Verdachte heeft ter zitting van het hof betoogd dat hij heeft gehandeld uit noodweer. Aangever zou hem steeds hebben aangevallen. Daarom heeft hij aangever geschopt.
De door verdachte gestelde feitelijke gang van zaken - dat hij werd aangevallen door aangever - is echter niet aannemelijk geworden. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Het hof acht verdachte strafbaar, nu ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn toenmalige werkgever, [benadeelde 1], tijdens het werk gestompt, met geschoeide voet tegen het hoofd geschopt en met een gipsschaaf geslagen. Door zijn handelen heeft verdachte pijn en gevoelens van angst en onveiligheid bij die [benadeelde 1] teweeggebracht.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 januari 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat een werkstraf van honderd uren een passende sanctie is.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij
[benadeelde 1] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg deels wel en deels niet is toegewezen en dat hij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Op dezelfde gronden als hiervoor genoemd in verband met de vrijspraak van het primair tenlastegelegde geldt dat met onvoldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de gestelde schade - die blijkens de vordering in essentie is gebaseerd op de gestelde geheugen- en aandachtsproblemen - het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde. Gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij [benadeelde 1] in zijn vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderd uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijftig dagen zal worden toegepast;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt in verband met de ingediende vordering, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter, mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. G.M. Meijer-Campfens, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier.