Parketnummer: 24-002083-09
Parketnummers eerste aanleg: 17-880438-08 en 17-754654-09
(met vordering tul: 24-002505-08)
Arrest van 9 maart 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 21 augustus 2009 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 17-880438-08 en 17-754654-09 afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.M. Bakx, advocaat te Heerenveen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis, in de gevoegde zaken, wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, wegens een overtreding schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel en heeft op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel ter zake van de in zaak B onder 3 tenlastegelegde overtreding, kan verdachte daarin, op grond van het in artikel 404 Sv, tweede lid, aanhef en onder a gestelde, niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarde toezicht van de reclassering, met een opname in verslavingskliniek Hoog Hullen voor de duur van de proeftijd. Voorts vordert de advocaat-generaal dat de proeftijd gesteld bij de voorwaardelijke veroordeling van verdachte bij arrest van dit hof van 28 april 2009, zal worden verlengd.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover in hoger beroep van belang - ten laste gelegd, dat:
zaak A
1
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 31 augustus 2008, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), tegen haar be(e)n(en) heeft geschopt en/of getrapt, althans die [slachtoffer 1] heeft getackeld en/of (met kracht) aan het haar/de haren van die [slachtoffer 1] heeft getrokken en/of (vervolgens zulks terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) het haar van die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt/vastgehouden en vervolgens het lichaam van die [slachtoffer 1] (over de grond) heeft voortgesleept, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2
hij op of omstreeks 1 november 2008, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), meermalen, althans éénmaal, in haar gezicht, althans tegen haar hoofd, heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
zaak B
1
hij in of omstreeks de periode van 30 juni 2009 tot en met 1 juli 2009, te [plaats], (althans) inde gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 319 milliliter, althans een hoeveelheid 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur (GHB) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 2 april 2009, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), (met kracht) bij haar nek en/of keel heeft vastgepakt/vastgegrepen en/of (vervolgens) meermalen, althans éénmaal, in/tegen haar gezicht geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, terwijl tijdens het plegen van voornoemd(e) misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
zaak A
1
hij in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 31 augustus 2008, te [plaats], opzettelijk mishandelend het haar van een persoon, te weten [slachtoffer 1], heeft vastgepakt/vastgehouden en vervolgens die [slachtoffer 1] heeft voortgesleept, waardoor deze pijn heeft ondervonden, terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2
hij op 1 november 2008, te [plaats], opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 1], in haar gezicht heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden, terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
zaak B
1
hij in de periode van 30 juni 2009 tot en met 1 juli 2009, te [plaats], opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 319 milliliter 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur (GHB) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
hij op 2 april 2009, te [plaats], opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 2], in haar gezicht heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden, terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Verweer terzake onrechtmatig verkregen bewijs
Door de raadsvrouw is met betrekking tot het in zaak B onder 1 tenlastegelegde feit aangevoerd dat het door de politie verrichte onderzoek en de daarop volgende aanhouding, het binnentreden en het doorzoeken van de woning onbevoegd is geschied en derhalve onrechtmatig is geweest. Derhalve dient bewijsuitsluiting te volgen van hetgeen bij de doorzoeking is aangetroffen en inbeslaggenomen alsmede van de daaruit voortvloeiende verklaringen van verdachte.
Naar aanleiding van dit verweer overweegt het hof als volgt.
Uit het proces-verbaal nr. 28150816 d.d. 23 juni 2009 blijkt dat bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) via een informant de navolgende informatie is binnengekomen: [verdachte] dealt in GHB en heeft een aantal liters GHB thuis staan.
[verdachte] wordt bedoeld: [verdachte], geboren op [1974] te [geboorteplaats].
Voorts verklaart verbalisant:
Alvorens bovenstaande informatie ter beschikking te hebben gesteld, heb ik mij een oordeel gevormd over de vermoedelijke betrouwbaarheid van de informant en over de vermoedelijke juistheid van de informatie.
Dat oordeel luidt dat de mij bekende achtergrond van de informant bezien in samenhang met de door die informant aangedragen gegevens leidt tot de conclusie dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Op grond van de inhoud van dit proces-verbaal is het hof van oordeel dat [verdachte] als verdachte terzake overtreding van de Opiumwet kon worden aangemerkt.
Uit het bepaalde in artikel 54 Sv vloeit voort dat verdachte, als verdachte van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, buiten heterdaad kon worden aangehouden. De aanhouding van verdachte is derhalve rechtmatig geschied.
Na de aanhouding verleende verdachte toestemming aan politieambtenaren om zijn woning te betreden en deze te doorzoeken.1
Op 1 juli 2009 verklaart verdachte dat in de koffiekan in zijn woning nog een bodempje GHB aanwezig is. Verdachte geeft toestemming nogmaals zijn woning te betreden om ook dat restje GHB uit de woning te halen.2
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd hebben en hoefden de politieambtenaren geen gebruik te maken van de dwangmiddelen als omschreven in artikel 9 van de Opiumwet. Verdachte immers heeft telkens toestemming gegeven aan de politieambtenaren om zijn woning te betreden en te doorzoeken.
Nu naar 's hofs oordeel een in voldoende mate aanwezige verdenking bestond dat verdachte zich had schuldig gemaakt aan overtreding van een bepaling van de Opiumwet, op grond waarvan voorlopige hechtenis is toegelaten, de aanhouding buiten heterdaad op rechtmatige wijze kon geschieden en is geschied en verdachte na zijn aanhouding toestemming heeft verleend om zijn woning te betreden en te doorzoeken, kan niet worden gesteld dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Voor bewijsuitsluiting is dan ook geen plaats.
Het hof verwerpt het verweer.
Overweging met betrekking tot de bewezenverklaring in zaak B onder 2
De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof bij pleidooi het voorwaardelijke verzoek gedaan tot het horen van een drietal getuigen, te weten [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3].
Gelet op het tijdstip waarop dit verzoek is gedaan moet als criterium voor de beoordeling van het verzoek gelden of het hof het horen van de genoemde getuigen noodzakelijk acht.
Het hof stelt vast dat naast de thans opgegeven personen bij de politie ook [getuige 4] door verdachte is genoemd als een van de vier personen die op korte afstand van hem stonden. Deze [getuige 4] is door de politie als getuige gehoord. Deze getuige heeft het incident ten aanzien waarvan verdachte een verwijt wordt gemaakt niet gezien.
Nu het verzoek van de raadsvrouw niet anders is onderbouwd dan dat de drie genoemde personen net als [getuige 4] ter plaatse waren, oordeelt het hof dat in het licht van de door getuige [getuige 5], getuige [getuige 6] en [getuige 4] bij de politie afgelegde verklaringen, thans de noodzaak tot het horen van de door de raadsvrouw genoemde personen als getuige niet is gebleken. Daartoe ontbreekt een toereikende onderbouwing.
Het hof wijst het voorwaardelijke verzoek af.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
zaak A, feit 1 en 2 en zaak B, feit 2 telkens:
mishandeling, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
zaak B, feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 24 augustus 2008 zijn toenmalige partner [slachtoffer 1] aan de haren getrokken en door een steeg gesleept en haar op 1 november 2008 opnieuw mishandeld door haar in haar gezicht te slaan. Verder heeft verdachte zich op 2 april 2009 schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2].
Tot slot heeft verdachte een hoeveelheid GHB in zijn woning aanwezig gehad.
Het hof heeft gelet op het verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 18 januari 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake geweldsdelicten is veroordeeld tot gevangenisstraf en desondanks blijft recidiveren.
Het hof is van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en noodzakelijk is.
Ter terechtzitting van het hof heeft B. Haarsma, reclasseringswerker van de Verslavingszorg Noord Nederland, verklaard dat verdachte sinds enkele maanden voor behandeling is opgenomen in verslavingskliniek Hoog Hullen te Eelde. Verdachte functioneert daar goed en men is tevreden over zijn inzet. Haarsma heeft verklaard dat detentie op dit moment ongelegen zou komen. Anderzijds is een forse stok achter de deur nodig om verdachte te stimuleren met de behandeling door te gaan als de motivatie daartoe zou gaan afnemen.
Het hof ziet ook de noodzaak van behandeling van verdachte. Mede om (soortgelijke) recidive te voorkomen zal het hof de gevangenisstraf daarom voorwaardelijk opleggen, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt een voortzetting van de huidige behandeling in Hoog Hullen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij arrest van dit hof van 28 april 2009 is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 weken, met een proeftijd van twee jaren. Deze uitspraak is op 13 mei 2009 onherroepelijk geworden. De proeftijd is ingegaan op 13 mei 2009. De officier van justitie heeft op 23 juli 2009, derhalve tijdig, de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf gevorderd.
De verdachte heeft de hierboven bewezen verklaarde strafbare feiten begaan binnen de proeftijd. De vordering is derhalve in beginsel voor toewijzing vatbaar.
Het hof acht het echter niet opportuun, gelet op het belang van een verdere, ongestoorde behandeling van verdachte in Hoog Hullen, om de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf thans ten uitvoer te leggen. Het hof acht het echter wel van belang dat verdachte een stok achter de deur houdt teneinde recidive te voorkomen. Het hof zal daarom de proeftijd met een jaar verlengen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 3 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 43a, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de veroordeling ter zake van het in zaak B onder 3 tenlastegelegde;
vernietigt, voor het overige, het vonnis en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als hiervoor vermeld in zaak A feit 1 en 2 en in zaak B feit 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling, ook indien dit (voortzetting van) een behandeling in verslavingskliniek Hoog Hullen inhoudt;
draagt genoemde instelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
bepaalt dat dit toezicht door genoemde instelling reeds tijdens de proeftijd kan worden beëindigd;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verlengt de bij arrest van dit hof van 28 april 2009, in de zaak met parketnummer 24-002505-08, gestelde proeftijd met een jaar.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. G.J. Niezink, in tegenwoordigheid van G.G. Eisma als griffier, zijnde mr. G.J. Niezink buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 proces-verbaal [nr.] d.d. 30 juni 2009
2 proces-verbaal [nr.] d.d. 1 juli 2009