ECLI:NL:GHLEE:2010:BL6048

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 12/09 Sectorindeling
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over sectorindeling van een bouwbedrijf door de Belastingdienst

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, stond centraal of de Inspecteur de belanghebbende, X B.V., terecht had ingedeeld in sector 3 (Bouwbedrijf) voor de sociale verzekeringen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de indeling, die was gebaseerd op een besluit van de Inspecteur van 18 juli 2007. De belanghebbende stelde dat bijna 75% van de loonsom betrekking had op schoonmaakwerkzaamheden, die onder sector 18 (Reiniging) vallen. De Inspecteur daarentegen betoogde dat de werkzaamheden van de belanghebbende in de praktijk voornamelijk onder sector 3 vielen, gezien de aard van de werkzaamheden en de omzetverhoudingen. Tijdens de zitting op 24 november 2009 waren beide partijen niet verschenen, maar hun standpunten waren schriftelijk ingediend. Het Hof oordeelde dat de reinigingswerkzaamheden die in samenhang met beton- en gevelrenovatie werden uitgevoerd, moesten worden gerekend tot sector 3. Het Hof concludeerde dat de indeling van de Inspecteur juist was en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 16 februari 2010, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
nummer 09/00012
uitspraakdatum: 16 februari 2010
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het beroep van
X B.V. (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De Inspecteur heeft bij besluit van 18 juli 2007 belanghebbende in het kader van de sectorindeling per de datum waarop de eerste verzekeringsplichtige werknemer in dienst is getreden, ingedeeld in sector 3. Bouwbedrijf (het primaire besluit).
1.2. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.3. Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het beroepschrift is op 15 januari 2009 ter griffie ingekomen.
1.4. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2009 te Leeuwarden. Met voorafgaande kennisgeving aan het Hof is geen der partijen verschenen.
2. De vaststaande feiten
Belanghebbende, opgericht op 30 maart 2006, oefent, volgens de bedrijfsomschrijving in het handelsregister, een bedrijf uit op het gebied van onderhoud en renovatie van metsel en voegwerk, beton en andere steemachtige en metalen ondergronden, alsmede het schuren, frezen of stralen van vloeren, waaronder mede begrepen aanverwante applicaties en werkzaamheden.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur belanghebbende terecht heeft ingedeeld in sector 3. Bouwbedrijf.
3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en indeling in sector 18. Reiniging. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Niet in geschil is dat de onderneming van belanghebbende een samengestelde onderneming is, die valt onder de werkingssfeer van de sectoren 3 (Bouwbedrijf) en 18 (Reiniging). Indeling moet daarom plaatsvinden met toepassing van artikel 96, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen: ‘Indien een werkgever werkzaamheden doet verrichten die behoren tot verschillende sectoren, is hij van rechtswege aangesloten bij de sector waartoe de werkzaamheden behoren waarvoor hij als werkgever in de regel het grootste bedrag aan premieplichtig loon betaalt of vermoedelijk zal betalen.’
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat bijna 75% van de loonsom betrekking heeft op schoonmaakwerk (pagina 3 van de brief van 27 november 2007 van haar adviseur aan de Inspecteur). Daarbij gaat zij ervan uit dat 28 schoonmakers alleen schoonmaakwerk verrichten en dat de overige 10 schoonmakers voor 10% van hun arbeidstijd dergelijke werkzaamheden verrichten en voor 90% van hun arbeidstijd andere werkzaamheden.
4.3. De Inspecteur stelt daartegenover dat het reinigen van gevels behorend tot sector 18 beperkt blijft tot het schoonspuiten van gevels, het met water en/of chemische oplosmiddelen reinigen daarvan en het mogelijk incidenteel repareren van een losgeraakte steen of voeg ten gevolge van dat reinigen. Wanneer de schoonmaakwerkzaamheden worden verricht in noodzakelijke en directe samenhang met beton- en gevelrenovatie, worden de werkzaamheden in samenhang bezien en aangemerkt als werkzaamheden behorend tot sector 3. Bouwbedrijf. Een op deze verdeling gebaseerde uitsplitsing van de loonsom is, aldus de Inspecteur, niet gemaakt. Wel is aldus de Inspecteur van door belanghebbende behaalde omzet meer dan de helft toe te rekenen aan werkzaamheden behorend tot sector 3. Bouwbedrijf. In namens de Inspecteur uitgevoerde steekproeven, waarvan een verslag is opgenomen in een rapport van 23 oktober 2008, was dat aandeel respectievelijk 77,31% (2006), 95,50% (2007) en 86,24% (2008). Gelet op het arbeidsintensieve karakter van de door belanghebbende verrichte werkzaamheden, acht het Hof aannemelijk dat deze omzetverhoudingen maatgevend zijn voor de verhouding waarin de loonsommen worden uitbetaald aan de onderscheidenlijke werkzaamheden.
4.4. Naar het oordeel van het Hof moeten reinigingswerkzaamheden die worden uitgevoerd in noodzakelijke en directe samenhang met beton- en gevelrenovatie, worden gerekend tot de werkzaamheden behorend tot sector 3. Bouwbedrijf. Daarvan uitgaande acht het Hof aannemelijk dat het grootste bedrag aan premieplichtig loon wordt betaald voor tot deze sector behorende werkzaamheden.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het beroep voor het Hof heeft moeten maken.
6. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, A.J.H. van Suilen en R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.
De beslissing is op 16 februari 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N. ten Broek) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 februari 2010
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.