ECLI:NL:GHLEE:2010:BL4206

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000901-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 15 februari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 4.353,50, dat door de veroordeelde is verkregen door middel van strafbare feiten, waaronder drugshandel. De rechtbank had eerder op 19 maart 2009 een vonnis gewezen waarin dit bedrag werd vastgesteld en de veroordeelde werd verplicht dit aan de Staat te betalen. De veroordeelde, die in detentie verblijft, heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de veroordeelde, mr. U.R. Slangenberg, de verdediging gevoerd. De advocaat-generaal heeft in zijn vordering bevestigd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel inderdaad € 4.353,50 bedraagt en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat herbevestigd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in stand gelaten, met de aanvulling dat het verweer van de raadsman, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vordering tot ontneming, werd verworpen. Het hof oordeelde dat de vordering niet betrekking had op uitkeringsfraude, maar op drugshandel.

Het hof heeft de door de rechtbank aangehaalde bewijsmiddelen en verklaringen van getuigen en verbalisanten in zijn overwegingen betrokken. De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en legt de nadruk op de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van ontneming van het verkregen voordeel. Het arrest is gewezen door een meervoudige strafkamer, waarbij mr. Wiarda niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000901-09
Parketnummer eerste aanleg: 18-670250-08
Arrest van 15 februari 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 19 maart 2009, in de zaak strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen:
[veroordeelde],
geboren op [1970] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Noord - Groningen PIA te Groningen,
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte mr. U.R. Slangenberg, advocaat te Winschoten.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft bij voormeld vonnis, op tegenspraak gewezen, onder verwijzing naar het vonnis d.d. 13 oktober 2008 van voormelde rechtbank in de strafzaak met parketnummer 18-670250-08, het door veroordeelde door middel van de door hem gepleegde strafbare feiten en soortgelijke feiten als de feiten waarvoor hij is veroordeeld wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 4.353,50 en hem de verplichting opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen, ter ontneming van dat voordeel.
Gebruik van het rechtsmiddel
De veroordeelde is op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde uitspraak in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd veroordeelde ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat door het hof zal worden vastgesteld op € 4.353,50 en dat de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de vaststelling van de hoogte van het geschatte voordeel, de aan de veroordeelde opgelegde betalingsverplichting en de inhoud van de in het vonnis genoemde bewijsmiddelen.
In aanvulling daarop overweegt het hof dat het verweer van de raadsman dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dient te worden verworpen. De raadsman heeft zijn niet-ontvankelijkheidsverweer onderbouwd door te verwijzen naar de Aanwijzing ontneming (2009A003) van het openbaar ministerie. De raadsman heeft betoogd dat uit die aanwijzing blijkt dat geen ontnemingsvordering wordt ingesteld jegens iemand die is veroordeeld ter zake van sociale zekerheidsfraude, indien de uitkeringsinstantie de door de veroordeelde (te veel) ontvangen uitkering terugvordert. Nu de uitkeringsinstantie de uitkering van veroordeelde inmiddels heeft teruggevorderd, dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel geen betrekking heeft op het voordeel dat veroordeelde heeft behaald door middel van uitkeringsfraude, maar door middel van het handelen in drugs. Het verweer van de raadsman wordt, gelet op het voorgaande, verworpen.
Voorts overweegt het hof dat de aanduiding van de door de rechtbank in het vonnis genoemde bewijsmiddelen de volgende aanvulling behoeft:
De door de rechtbank aangehaalde verklaring van veroordeelde wordt door het hof aangeduid als:
Een proces-verbaal van verhoor, met het nummer [nummer], in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 24 juni 2008 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier van politie en werkzaam bij de Regiopolitie Groningen, zakelijk weergegeven inhoudende de verklaring van verdachte (pagina 59 tot en met 62) (volgt de inhoud zoals is weergegeven door de rechtbank).
De door de rechtbank aangehaalde verklaring van [betrokkene 1] wordt door het hof aangeduid als :
Een proces-verbaal van verhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 6 maart 2008 door [verbalisant 2] voornoemd, en [verbalisant 3], brigadier van politie en werkzaam bij de Regiopolitie Groningen, zakelijk weergegeven inhoudende de verklaring van [betrokkene 1] (pagina 106 en 107) (volgt de inhoud zoals is weergegeven door de rechtbank).
De door de rechtbank aangehaalde verklaring van [betrokkene 2] wordt door het hof aangeduid als :
Een proces-verbaal van verhoor, met het nummer [nummer], in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 17 april 2008 door [verbalisant 2] voornoemd, zakelijk weergegeven inhoudende de verklaring van [betrokkene 2] (pagina 94 en 95) (volgt de inhoud zoals is weergegeven door de rechtbank).
De door de rechtbank aangehaalde verklaring van [betrokkene 3] wordt door het hof aangeduid als :
Een proces-verbaal van verhoor, met het nummer [nummer], in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 16 juni 2007 door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, werkzaam bij de Regiopolitie Groningen, District Midden/Oost, zakelijk weergegeven inhoudende de verklaring van [betrokkene 3] (pagina 103 en 104) (volgt de inhoud zoals is weergegeven door de rechtbank).
De door de rechtbank aangehaalde verklaring van [betrokkene 4] wordt door het hof aangeduid als:
Een geschrift inhoudende de verklaring van [betrokkene 4] d.d. 27 januari 2005 (pagina 131 en 132) (volgt de inhoud zoals weergegeven is door de rechtbank).
De door de rechtbank aangehaalde verklaring van [betrokkene 5] wordt door het hof aangeduid als:
Een proces-verbaal van verhoor, met [nummer], in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 25 juni 2008 door [verbalisant 2] voornoemd, zakelijk weergegeven inhoudende de verklaring van [betrokkene 5] (pagina 140A1 en 140A2) (volgt de inhoud zoals is weergegeven door de rechtbank).
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
bevestigt - met aanvulling van de gronden - het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. P.J.M. van den Bergh en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier, zijnde mr. Wiarda voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.