Parketnummer: 24-002923-09
Parketnummer eerste aanleg: 18-681542-05
Arrest van 12 februari 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman, mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 22 september 2009 het arrest van dit gerechtshof van 6 februari 2007, voor zover het de vrijspraak betreft van het onder 3 van de inleidende dagvaarding ten laste gelegde, vernietigd. Het arrest van het hof was gewezen in hoger beroep van een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 29 mei 2006. De Hoge Raad heeft de zaak naar dit hof teruggewezen om, met inachtneming van zijn arrest, op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan waar het gaat om de ten aanzien van feit 3 gegeven beslissingen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis, voor zover in dit hoger beroep van belang, vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte voor het thans in het geding zijnde feit, te weten de onder 3 van de inleidende dagvaarding ten laste gelegde belediging, zal veroordelen tot een geldboete van € 250,-, subsidiair vijf dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis in zoverre vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is onder 3 van de inleidende dagvaarding ten laste gelegd, dat:
zij op of omstreeks 14 augustus 2005, in de gemeente [gemeente], opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1], agent van Regiopolitie Groningen en/of [verbalisant 2], hoofdagent van Regiopolitie Groningen en/of [verbalisant 3], agent van Regiopolitie Groningen en/of [verbalisant 4], hoofdagent van Regiopolitie Groningen, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "sukkels" en/of "klootzakken" en/of "loosers" en/of "kankerlijers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Overwegingen omtrent het bewijs
Op grond van het proces-verbaal van politie en hetgeen ter terechtzitting van 29 januari 2010 naar voren is gekomen stelt het hof vast dat in de nachtelijke uren van 14 augustus 2005 in de binnenstad van [plaats] een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen een viertal politieambtenaren enerzijds en verdachte anderzijds. Verdachte was tot even daarvoor uitgeweest, had daarbij (enige) alcoholhoudende drank genuttigd en zocht, alvorens naar huis te gaan met haar fiets, een schuilplaats tegen de (hevige) regen, welke plek - de overkapping van een winkel - op dat moment tevens als zodanig werd gebruikt door de in de tenlastelegging nader genoemde verbalisanten. Uit de verklaringen van de betreffende verbalisanten, allen belast met het houden toezicht in het uitgaansgebied, leidt het hof af dat zij de wijze waarop verdachte zich aldaar positioneerde en zich ook overigens gedroeg als provocerend hebben ervaren. Zo verklaren zij dat verdachte hen (deels) het uitzicht benam, doch dat zij weigerde zich op hun verzoek te verplaatsen en voorts dat zij zich bemoeide met het voor de uitvoering van hun taken noodzakelijke mobilofoonverkeer. Kortom, verbalisanten voelden zich door verdachte belemmerd in de hun opgedragen werkzaamheden. De daarop volgende escalatie heeft geleid tot vervolging en, een inmiddels onherroepelijke, veroordeling door dit hof ter zake van het geen gehoor geven aan een ambtelijk bevel en wederspannigheid, alsmede een vervolging voor de thans nog in het geding zijnde gekwalificeerde belediging.
Verdachte verklaart harerzijds dat zij verbalisanten heeft uitgescholden, omdat haar - in haar beleving - onrecht werd aangedaan. De precieze bewoordingen herinnert zij zich niet meer. Zij sluit echter niet uit dat zij de ten laste gelegde uitlatingen heeft gedaan, al behoort een typering als "kankerlijer" niet tot haar gebruikelijke vocabulaire. Door en namens verdachte is betoogd dat verbalisanten op (zeer) onredelijke wijze met hun bevoegdheden zijn omgegaan, buitenproportioneel hebben gehandeld en de reactie van verdachte in feite hebben uitgelokt, waardoor het beledigende karakter aan de uitlatingen van verdachte komt te ontvallen.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
Dat verdachte de ten laste gelegde uitlatingen heeft gedaan, mondeling en in tegenwoordigheid van verbalisanten, acht het hof bewezen. Voorts staat niet ter discussie, dat het gaat om bewoordingen die op zichzelf als beledigend moeten worden beschouwd en de strekking hebben degenen, tegen wie ze zijn gericht, aan te randen in hun eer en goede naam. Deze laatste vaststelling leidt ertoe dat de context, waarbinnen die bewoordingen zijn gebezigd, in wezen niet langer relevant is. De door en namens verdachte geschetste omstandigheden ontnemen, voor zover zij (volledig) aannemelijk zijn geworden, naar het oordeel van het hof en overeenkomstig de vigerende jurisprudentie, het beledigende karakter daaraan niet. Die omstandigheden zouden enkel van belang kunnen zijn, indien het bewoordingen betrof die op zichzelf niet beledigend behoeven te zijn, maar die wel als zodanig zouden kunnen worden beschouwd door de context, waarbinnen zij zijn gebruikt.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat door de van de zijde van de verdediging geschetste omstandigheden, zo zij zich (alle) hebben voorgedaan, het beledigende karakter aan de woorden van verdachte niet komt te ontvallen. Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
zij op 14 augustus 2005, in de gemeente [gemeente], opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [verbalisant 1], agent van Regiopolitie Groningen en [verbalisant 2], hoofdagent van Regiopolitie Groningen en [verbalisant 3], agent van Regiopolitie Groningen en [verbalisant 4], hoofdagent van Regiopolitie Groningen, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "sukkels" en "klootzakken" en "losers" en "kankerlijers".
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van een viertal politiefunctionarissen. De omstandigheden waaronder een en ander plaatsvond zijn reeds genoegzaam uiteengezet in de hierboven opgenomen overwegingen omtrent het bewijs. Verdachte heeft een strafbepaling overtreden die (mede) dient ter bescherming van het ordentelijk functioneren van het politieapparaat. Zoals blijkt uit de maatschappelijke discussie die is ontstaan over toenemende agressie ten opzichte van degenen die publieke taken uitvoeren, is een dergelijke bescherming zonder meer noodzakelijk.
Verdachte heeft verklaard dat zij het gebeuren betreurt en dat de wijze waarop zij gedurende het onderhavige incident is opgetreden in het geheel niet bij haar past. Zulks wordt bevestigd door het beeld dat het hof ter terechtzitting van 29 januari 2010 van de persoon van verdachte heeft gekregen, alsmede uit het haar betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 25 november 2009. Daaruit blijkt dat zij - behoudens het feitencomplex in de nacht 14 augustus 2005 waarvan het thans ter beoordeling staande incident deel uitmaakt - nimmer is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Uit het oogpunt van normhandhaving dient aan verdachte een straf te worden opgelegd. Indien zou worden uitgegaan van de door dit hof gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting zou aan verdachte een geldboete van € 440,- moeten worden opgelegd. Gelet echter op de behandeling van deze zaak in vier instanties en het daarmee gemoeide tijdsverloop van viereneenhalf jaar, het feit dat verdachte hinder heeft ondervonden van de media-aandacht die de principiële kant van deze zaak heeft meegebracht alsmede de werking van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, acht het hof matiging van dat bedrag in de rede liggend. Aan verdachte zal daarom een geldboete worden opgelegd van na te melden hoogte.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 57, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende;
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van tweehonderdtwintig euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vier dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. J.M. Rowel-van der Linde en mr. F.W.J. den Ottolander, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier.