Parketnummer: 24-001541-09
Parketnummer eerste aanleg: 17-880083-09
Arrest van 24 december 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van
18 juni 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1952] te [geboorteplaats],
volgens het GBA-overzicht ingeschreven te [GBA adres],
verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Akkerman, advocaat te Joure.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verdachte onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 04 januari 2009, te [pleegplaats], (althans) in de gemeente [pleeggemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de (onder)buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
subsidiair, zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 04 januari 2009, te [pleegplaats], (althans) in de gemeente [pleeggemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de (onder)buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij op of omstreeks 23 februari 2009, te [pleegplaats], (althans) in de gemeente [pleeggemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (te weten zogenaamde speed), zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Overweging ten aanzien van het bewijs inzake feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij op of omstreeks 4 januari 2009 zijn vriendin, [benadeelde partij], in de buik heeft gestoken.
Verdachte heeft ontkend [benadeelde partij] in de buik te hebben gestoken en heeft aangegeven dat [benadeelde partij] zichzelf moet hebben gestoken.
[benadeelde partij] heeft in eerste instantie, op 4 januari 2009, ten overstaan van meerdere personen, waaronder politiebeambten, verklaard dat zij gestoken is door verdachte.
Op 20 februari 2009 en op 3 maart 2009 heeft [benadeelde partij] echter verklaard dat niet verdachte haar had gestoken, maar dat zij zichzelf heeft gestoken. Zij heeft aangegeven dat zij onder invloed van alcohol verkeerde en woorden kreeg met verdachte. Ze was zo boos op verdachte, dat zij, toen ze in de slaapkamer was, een mes heeft gepakt en zichzelf opzettelijk heeft gestoken.
Het hof heeft [benadeelde partij] ter zitting als getuige gehoord. Ter zitting heeft zij opnieuw aangegeven dat zij zichzelf met een mes in de buik heeft gestoken.
Het hof gaat uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Op 4 januari 2009, omstreeks 04:11 uur, werd bij de politie te [plaats] gemeld dat iemand op het [adres] te [plaats] was mishandeld. Ter plaatse werden verbalisanten aangesproken door twee mannen, [getuige 1] en [getuige 2]. Zij gaven aan dat er - in verband met het letsel van het slachtoffer - snel een ambulance ter plaatse moest komen. Toen verbalisanten de woning inliepen, zagen zij dat er een vrouw in de gang stond. Uit nader onderzoek bleek dat het [benadeelde partij] betrof. Verbalisanten zagen dat zij bloedde uit een wond in haar buik, onder haar navel. Zij verklaarde dat zij gestoken was door haar vriend. Nadat een van de verbalisanten enkele malen dringend had gevraagd of zij door [verdachte] (verdachte) was gestoken, beaamde zij dit. Verdachte was niet meer in de woning aanwezig.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 4 januari 2009, omstreeks 10.15 uur, in het ziekenhuis gesproken met [benadeelde partij]. [benadeelde partij] heeft toen tegenover [verbalisant 1] verklaard dat zij die nacht omstreeks 03.00 - 03.30 uur alleen naar huis was gegaan en dat zij, nadat zij was thuisgekomen, naar bed was gegaan. Toen zij had gezien dat een taxi bij haar woning stopte en zij de voordeur hoorde, nam zij aan dat verdachte thuis was gekomen. Zij heeft gemompel in de gang gehoord. Vervolgens kwam een persoon in haar slaapkamer, die helemaal door het lint ging en haar aanviel. Ze voelde dat er iets uit haar stroomde. Toen ze zag dat ze bloedde, heeft ze [getuige 2] gebeld en om hulp gevraagd. Tevens verklaarde zij dat zij geen aangifte tegen [verdachte] wilde doen omdat het de laatste tijd zo goed ging tussen haar en [verdachte].
Op 4 januari 2009 is [getuige 2] gehoord. Hij verklaarde dat zijn gsm die nacht rond 04.00 uur overging. Hij zag dat [benadeelde partij] hem belde. Toen hij de telefoon opnam, hoorde hij haar zeggen dat zij onder het bloed zat en dat zij hem vroeg haar te helpen. [getuige 2] is hierop naar de woning van [benadeelde partij] gegaan. Toen hij op de deurbel drukte, volgde er geen reactie. Hij zag op dat moment dat [benadeelde partij] in de gang zat en dat zij niet reageerde. Hij heeft vervolgens op de ramen van de voordeur en de kamer gebonsd. Op een gegeven moment zag hij dat verdachte de gang inkwam en hoorde hij hem zeggen dat het allemaal wel wat meeviel. Hij liep rustig naar de voordeur en opende deze. [getuige 2] schrok van de situatie die hij aantrof en hij heeft direct het alarmnummer gebeld. [benadeelde partij] heeft toen tegen hem gezegd dat zij op bed lag en dat verdachte haar gestoken had.
Op 10 januari 2009 heeft [getuige 1] verklaard dat hij, toen hij op 4 januari 2009 rond 4.10 uur thuiskwam, zag dat iemand bij voor de woning aan [adres] te [plaats] aan het bellen was. Uit zijn woorden viel op te maken dat hij met de ambulancedienst belde. [getuige 1] zag dat de voordeur van die woning openstond. Hij keek door de deur naar binnen zag dat een vrouw op de vloer voor de trap lag. Hij zag dat op de vloer naast haar veel bloed lag en dat de kleding van de vrouw ter hoogte van haar buik onder het bloed zat. Hij zag en hoorde dat zij paniekerig was en zei: '[verdachte] wat doe je nou, waarom heb je dit gedaan?'
Op 5 januari 2009 is [betrokkene] gehoord. Zij heeft verklaard - en aan de verbalisant getoond - dat zij op 4 januari 2009 in de vroege ochtend in een tijdsbestek van een uur een viertal sms-berichten met de navolgende inhoud van [benadeelde partij] heeft ontvangen:
- Kben net thuis hij negeert mij heeft wel taxi bestelu
- G.ij iß doorgedraaid ik moet mn bek hottden ik bang
- Kod aub
- Help echt.
Ter zitting van het hof heeft [benadeelde partij] desgevraagd verklaard deze sms'jes inderdaad naar het 06-nummer van [betrokkene] te hebben verstuurd en dat de sms'jes als volgt begrepen moeten worden:
- Ik ben thuis en hij negeert me heeft wel taxi besteld
- Hij is doorgedraaid ik moet mijn bek houden ik bang
- Kom aub
- Help echt.
Het hof acht op grond van het voorgaande niet aannemelijk geworden dat [benadeelde partij] zichzelf in de buikstreek heeft gestoken. De verklaringen van [getuige 2], [getuige 1] en de sms-berichten naar [betrokkene] ondersteunen het verhaal zoals [benadeelde partij] dat op 4 januari 2009 in het ziekenhuis aan verbalisant heeft verteld. Op grond hiervan heeft het hof de overtuiging bekomen dat verdachte degene is geweest die [benadeelde partij] in de buik heeft gestoken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1 primair.
hij op 04 januari 2009, te [pleegplaats], in de gemeente [pleeggemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij] met een mes in de (onder)buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij op 23 februari 2009, te [pleegplaats], in de gemeente [pleeggemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7 gram van een materiaal bevattende amfetamine (te weten zogenaamde speed), zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 1 primair: poging tot doodslag, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
onder 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 4 januari 2009 schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van zijn vriendin [benadeelde partij], door haar in haar eigen woning met een mes in de buik te steken. Verdachte heeft het feit begaan terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank. Verdachte heeft door zijn optreden een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij]. [benadeelde partij] zou zich bovendien bij uitstek in haar woning en bij haar vriend veilig moeten kunnen voelen.
Verdachte heeft zich voorts op 23 februari 2009 schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet.
Het hof heeft acht geslagen op het verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 september 2009. Daaruit is onder meer gebleken dat verdachte op 16 februari 2007 door de politierechter in de rechtbank Leeuwarden ter zake van het meermalen plegen van huiselijk geweld (gepleegd tegen [benadeelde partij]) is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze veroordeling maakt als strafverhogende omstandigheid deel uit van de bewezenverklaring.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur noodzakelijk is. Met name de aard en de ernst van het letsel rechtvaardigen naar het oordeel van het hof echter niet de straf die door de advocaat-generaal is gevorderd.
De voorwaardelijke straf dient tevens als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig zal maken.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 43a, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van acht maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. S.J. van der Woude, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier, zijnde mr. S.J. van der Woude buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.