ECLI:NL:GHLEE:2009:BK7411

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.433/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janse
  • A. Zandbergen
  • T. Tjallema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kilometervergoeding en berekeningsgrondslag in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, stond de kilometervergoeding centraal die [geïntimeerde] diende te ontvangen voor gereden kilometers in de periode van 12 maart 1998 tot 1 januari 2000. [geïntimeerde] stelde dat er een afspraak was gemaakt over een vergoeding van f. 0,60 per kilometer, met een aftrek van f. 0,10 per kilometer voor privékilometers, en dat hij gratis benzine kreeg. Echter, hij kon deze afspraak niet bewijzen en deed slechts een bewijsaanbod over hetgeen in eerste aanleg ter comparitie was gezegd. Het hof oordeelde dat de partijen in eerste aanleg het erover eens waren dat [geïntimeerde] recht had op de vergoeding, maar dat de door HKB verdedigde berekeningsgrondslag leidde tot een andere uitkomst.

HKB had in reconventie het verschil gevorderd tussen de betalingen over de jaren 1997 tot en met 1999 en hetgeen volgens de uitgangspunten van [geïntimeerde] verschuldigd zou zijn geweest. HKB berekende een saldo van f. 63.456,= op basis van 105.760 zakelijke kilometers tegen f. 0,60 per kilometer. Het hof oordeelde dat deze vordering niet kon slagen, omdat niet kon worden aangetoond dat hetgeen op grond van de gemaakte afspraken verschuldigd was, onverschuldigd kon worden teruggevorderd.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover dat in conventie tegen HKB was gewezen en wees de vordering van [geïntimeerde] af. [geïntimeerde] werd als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten verwezen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. De kosten werden begroot op € 1.375,= aan verschotten en € 5.364,= aan salaris voor de procureur in eerste aanleg, en op € 2.246,93 aan verschotten en € 4.077,50 aan salaris voor de advocaat in hoger beroep. De uitspraak vond plaats op 22 december 2009.

Uitspraak

Arrest d.d. 22 december 2009
Zaaknummer 107.002.433/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[HK] Beheer BV,
gevestigd te [plaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: HKB,
advocaat: mr. P.R. van den Elst, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.H. van der Meulen, kantoorhoudende te Joure.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 21 juli 2009 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Naar aanleiding van het tussenarrest heeft een comparitie van partijen plaatsgehad waarvan proces-verbaal is opgemaakt, en waarbij van beide zijden nadere stukken in het geding zijn gebracht. Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
De oorspronkelijk conventionele vordering (de grieven 3, 7, 12, 13 en 14)
1. Het geschil beperkt zich inmiddels tot de vraag op basis van welke berekeningsgrondslag de door [geïntimeerde] in de periode 12 maart 1998 tot 1 januari 2000 gereden kilometers dienden te worden vergoed. [geïntimeerde] heeft ter zitting volhard in zijn standpunt dat indertijd de afspraak is gemaakt dat hij een vergoeding kreeg van f. 0.60 per kilometer, met f. 0.10 per kilometer aftrek voor gereden privékilometers, en met gratis benzine. Hij heeft echter ook opgemerkt dat hij dat niet kan bewijzen. Een bewijsaanbod doet hij slechts omtrent hetgeen hierover in eerste aanleg ter comparitie is gezegd. [geïntimeerde] verwijst daarbij naar de desbetreffende overwegingen van de rechtbank. Die komen erop neer dat partijen het er ter comparitie over eens zijn geworden dat zij indertijd hebben afgesproken dat [geïntimeerde] de hiervoor bedoelde vergoeding toekomt.
2. Het hof passeert dit bewijsaanbod omdat het [geïntimeerde] niet kan baten. Niet gesteld of gebleken is immers, dat partijen ter zitting het geschil omtrent de berekeningsgrondslag door middel van een vaststellingsovereenkomst hebben willen oplossen; aan de stellingen van [geïntimeerde] kan geen verdergaande betekenis worden toegekend dan dat HKB het tegen de aangevoerde berekeningsgrondslag gevoerde verweer indertijd heeft laten varen. Noch hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen, noch hetgeen [geïntimeerde] ten bewijze heeft aangeboden, rechtvaardigt de veel verder gaande conclusie dat uit de proceshouding van HKB in eerste aanleg ondubbelzinnig voortvloeit dat zij dit verweer heeft prijsgegeven. Er kan dus niet van worden uitgegaan dat zij afstand heeft gedaan van haar recht het verweer in dit hoger beroep alsnog te voeren. Het hof merkt daarbij ter toelichting nog op dat een verweer niet in de zin van artikel 348 Rv voor 'gedekt' kan worden gehouden (lees: is prijsgegeven) om de enkele reden dat het verweer in hoger beroep onverenigbaar is met de in eerste aanleg ingenomen proceshouding (HR 19 januari 1996, NJ 1996, 709).
3. Het voorgaande betekent dat hetgeen [geïntimeerde] ter onderbouwing van zijn vordering heeft aangevoerd in dit geschil niet kan komen vast te staan. De grieven 13 en 14 treffen dus doel. Daarop - alsmede op hetgeen het hof in het tussenarrest al heeft overwogen - strandt de vordering van [geïntimeerde].
De door HKB verdedigde berekeningsgrondslag en de oorspronkelijk reconventionele vordering (grieven 4, 5 en 6)
4. Tussen partijen staat vast dat HKB met [geïntimeerde] steeds overeenkomstig de door HBK verdedigde berekeningsmaatstaf heeft betaald. In reconventie heeft HKB het verschil gevorderd tussen het saldo van die betalingen over de jaren 1997 tot en met 1999 (f. 91.293,22) en hetgeen op grond van de uitgangspunten van [geïntimeerde] zelf volgens HKB verschuldigd zou zijn geweest, of - mocht dat zijn bedoeld - het bedrag dat kan worden berekend als wordt uitgegaan van de inschattingen die HKB ten tijde van het aangaan van de door haar verdedigde afspraak heeft gemaakt (namelijk, dat het alles bij elkaar ongeveer op f. 0,60 per kilometer zou uitkomen). Op basis hiervan heeft HKB een saldo berekend van f. 63.456,= (105. 760 zakelijke kilometers tegen f. 0,60 per kilometer). Deze vordering kan niet slagen omdat niet valt in te zien dat hetgeen op grond van de volgens HKB gemaakte afspraken verschuldigd is geworden en is betaald, desalniettemin deels als onverschuldigd kan worden teruggevorderd.
De overige grieven (16 en 17)
5. Omdat de vordering van [geïntimeerde] strandt op al hetgeen het hof daaromtrent heeft overwogen, behoeft grief 16 (gericht tegen de door [geïntimeerde] gevorderde incassokosten) bij gebrek aan belang geen bespreking meer. Grief 17 heeft betrekking op de proceskostenveroordeling en treft doel (zie hierna onder 6).
Conclusie
6. Het beroepen vonnis zal worden vernietigd voor zover dat in conventie tegen HKB is gewezen. Die vordering zal alsnog worden afgewezen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten in eerste aanleg worden verwezen (tariefgroep IV, 6 punten). In dit hoger beroep is hij overwegend in het ongelijk gesteld, en dient hij in de kosten van het appel te worden verwezen (tariefgroep IV, 2,5 punten).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van 2 maart 2005 voor zover dat in conventie tussen partijen is gewezen en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering af;
bekrachtigt het vonnis van 2 maart 2005 voor zover dat in reconventie tussen partijen is gewezen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties (in eerste aanleg: in conventie) en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van HKB:
in eerste aanleg op € 1.375,= aan verschotten en € 5.364,= aan geliquideerd salaris voor de procureur;
in hoger beroep op € 2.246,93 aan verschotten en € 4.077,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. Janse, voorzitter, Zandbergen en Tjallema, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 22 december 2009 in bijzijn van de griffier.