ECLI:NL:GHLEE:2009:BK5330

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.026.313
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Rowel-van der Linde
  • A. Kuiper
  • J. Fikkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over huurder en verhuurder bij executieveiling van verhuurd pand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, sector kanton, dat op 13 november 2008 is gewezen. De zaak betreft de executieveiling van een pand, 'Villa Zonneschijn', dat verhuurd was aan [appellant]. De vraag die in hoger beroep centraal staat, is of de huurder [appellant] de verhuurder [geïntimeerde] kan verwijten dat deze door beslaglegging onder de onderhuurder de betaling van de onderhuurprijs frustreert. De feiten van de zaak zijn als volgt: [geïntimeerde] is sinds 27 augustus 2001 eigenaar van het pand, dat op een executieveiling werd aangeboden. [appellant] huurde het pand sinds 1 december 1997 en had het onderverhuurd aan [W], die een sexclub exploiteerde. [geïntimeerde] heeft [W] op 1 oktober 2001 geïnformeerd dat zij de huurpenningen aan hem moest betalen, maar [W] gaf aan dat zij van [appellant] huurde. In de procedure heeft [geïntimeerde] onder andere gevorderd de huurovereenkomst met [W] te vernietigen en heeft hij juridische stappen ondernomen. De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen, maar in hoger beroep heeft [appellant] vier grieven ingediend. Het hof oordeelt dat de grieven falen en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep wordt veroordeeld.

Uitspraak

Arrest d.d. 1 december 2009
Zaaknummer 200.026.313
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.J. Skála, kantoorhoudende te Haren,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 24 april 2008 en 13 november 2008 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 12 februari 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis van 13 november 2008 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 3 maart 2009.
De conclusie van de appeldagvaarding luidt:
"te vernietigen het vonnis op 13 november 2008 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen tussen partijen gewezen, en, opnieuw rechtdoende de vordering van geïntimeerde, eiser in conventie in eerste aanleg alsnog af te wijzen en de vordering van appellant, eiser in reconventie in eerste aanleg alsnog toe te wijzen."
De conclusie van de memorie van grieven, bij welke memorie producties zijn gevoegd, luidt:
"de vonnissen van de rechtbank Groningen, sector kanton locatie Groningen, van 24 april 2008 en van 13 november 2008 voor zover in reconventie gewezen te vernietigen onder rolnummer 329558 CV EXPL 07-6656. Gewezen tussen Appellant als eiser in reconventie en geïntimeerde als gedaagde in reconventie ter vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van de oorspronkelijk eiser in reconventie toe te wijzen met veroordeling van de geïntimeerde in de kosten van de procedure in reconventie zowel in eerste aanleg als in hoger beroep."
Tenslotte heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
De omvang van het appel
1. Omdat de grieven zich ook richten tegen het tussenvonnis van 24 april 2008, strekt de rechtsstrijd in hoger beroep zich tevens tot dit vonnis uit (HR 26 oktober 2001, NJ 2001,665).
De grieven richten zich voorts uitsluitend tegen de afwijzing door de kantonrechter van de vordering van [appellant] in reconventie en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Mede gelet op de conclusie van de memorie van grieven strekt het appel zich derhalve niet uit tot de beslissing in conventie.
De feiten
2. Nu niet is geappelleerd tegen toewijzing van de vordering in conventie en ook overigens geen grief is opgeworpen tegen de door de kantonrechter (onder 1. in het tussenvonnis van 24 april 2008) vastgestelde feiten, staat daarmee, voor zover in hoger beroep van belang, mede gelet op hetgeen overigens in eerste aanleg is gesteld en niet gemotiveerd is weersproken, het volgende vast.
2.1 [geïntimeerde] is sinds 27 augustus 2001 eigenaar van 'Villa Zonneschijn', welk pand, eigendom van de vader van [appellant] en gelegen aan [adres], op een executieveiling in verhuurde staat werd aangeboden.
2.2 De villa bleek vanaf 1 december 1997 verhuurd te zijn aan [appellant] tegen een huurprijs van € 453,78 (f. 1.000,-) per maand, onder de bijzondere bepaling dat alle onderhoudslasten en de, normaal voor rekening van de verhuurder komende, verzekerings- en belastingverplichtingen in dit geval voor rekening van [appellant] zijn.
2.3 [appellant] had op zijn beurt, eveneens met ingang van 1 december 1997, Villa Zonneschijn bevoegd onderverhuurd als bedrijfsruimte aan [betrokkene] (hierna [W] genoemd), die daarin een sexclub exploiteerde, tegen een maandelijkse huurprijs van € 1701,68 (f. 3.750,-).
2.4 [geïntimeerde] heeft bij brief van 1 oktober 2001 aan [W] meegedeeld dat zij de huurpenningen aan hem als nieuwe eigenaar diende te betalen, waarop [W] heeft gereageerd dat zij van [appellant] huurde en [geïntimeerde] zich bij hem moest melden.
2.5 Bij brief van 14 januari 2002 heeft [appellant] [geïntimeerde] gesommeerd het rekeningnummer bekend te maken waarop hij de huurpenningen moet betalen, en kenbaar gemaakt dat sprake zal zijn van schuldeisersverzuim indien [geïntimeerde] dat nalaat.
2.6 [geïntimeerde] heeft [W] op 18 augustus 2005 een brief gestuurd waarin hij aangeeft de huurovereenkomst met haar op te zeggen tegen 1 december 2007 en juridische stappen aankondigt.
2.7 [geïntimeerde] is een procedure gestart tegen [appellant] en [W] waarin hij onder meer heeft gevorderd de huurovereenkomst tussen [appellant] en [W] te vernietigen en voor recht te verklaren dat [W] zijn huurder is, met veroordeling van [W] tot betaling van de achterstallige huur van € 1768,- per maand. Bij vonnis van 8 november 2006 zijn deze vorderingen afgewezen door de kantonrechter te Groningen.
2.8 [appellant] heeft vanaf september 2005 geen huur meer ontvangen van [W], die het gehuurde op enig moment heeft verlaten. Per 1 december 2007 heeft [appellant] het pand onderverhuurd aan een derde.
2.9 Op vordering van [geïntimeerde] is de huurovereenkomst met [appellant], bij het in zoverre niet bestreden vonnis van 13 november 2008, met ingang van de vonnisdatum ontbonden. [appellant] is onder meer veroordeeld tot ontruiming en tot betaling van achterstallige huur vanaf juli 2002.
De procedure in reconventie in eerste aanleg
3. [appellant] heeft gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 44.000,- schadevergoeding, te vermeerderen met € 1768,- per maand na 1 september 2007 en met wettelijke rente.
3.1 Daartoe heeft hij aangevoerd dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem en [W] waardoor hij schade lijdt, bestaande uit door [W] onbetaald gelaten huur vanaf augustus 2005.
3.2 De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen.
Beoordeling van de grieven
4. Met de grieven 1 tot en met 3 betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] niet onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door het instellen van de onder 2.7 bedoelde procedure. Eveneens ten onrechte heeft de kantonrechter, aldus [appellant], geen causaal verband aanwezig geacht tussen die procedure, waaronder de gevorderde ontbinding (het hof leest: vernietiging) van de huurovereenkomst tussen [appellant] en [W], en de schade.
5. Ter toelichting heeft [appellant] aangevoerd dat [geïntimeerde] conservatoir beslag had gelegd onder [W] voor de van haar geëiste achterstallige huur. Daardoor was zij gedwongen geen huur meer aan [appellant] te betalen, althans niet tot huurbetaling in staat. Ook na afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] bij vonnis van 8 november 2006 bleef [geïntimeerde] [W] met claims bestoken, waardoor zij niet wist aan wie zij moest betalen. Uiteindelijk is [W] gefailleerd.
6. Het hof is echter met de kantonrechter van oordeel dat het instellen van de rechtvordering als bedoeld onder 2.7 niet onrechtmatig is, tenzij sprake is van nadere, door [appellant] te stellen doch niet in eerste aanleg gestelde, bijzondere omstandigheden.
In hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat [W] als gevolg van door [geïntimeerde] gelegd beslag niet in staat was om aan haar huurverplichtingen jegens hem te voldoen. Voor zover de beslaglegging al begrepen is onder de door [appellant] gewraakte instelling van de procedure, ziet het hof niet in dat dit beslag een bijzondere omstandigheid is die het procederen van [geïntimeerde] tegen [appellant] en [W] onrechtmatig maakt. [appellant] heeft zich ten onrechte niet voldoende uitgelaten over de vraag waarom [W], na de opheffing van dit beslag, haar betalingsverplichtingen jegens hem niet alsnog is nagekomen.
Voor zover [appellant] bedoelt te stellen dat betalingsonmacht van zijn debiteur [W] als gevolg van beslaglegging door een derde (zoals [geïntimeerde]) een onrechtmatige daad van die derde jegens hem oplevert, acht het hof die stelling zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet juist.
De nieuwe stelling dat [geïntimeerde] ook na het vonnis van 8 november 2006 [W] is blijven bestoken met claims, waardoor zij niet wist aan wie te betalen, leidt -zo deze stelling al juist zou zijn- niet tot een ander oordeel omtrent de grondslag van de vordering van [appellant].
7. De grieven 1 tot en met 3 falen.
8. Grief 4 mist zelfstandige betekenis en kan daarom onbesproken blijven.
De slotsom.
9. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] te stellen op nihil.
De beslissing
Het gerechtshof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op nihil.
Aldus gewezen door mrs. Rowel-van der Linde, voorzitter, Kuiper en Fikkers, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 1 december 2009 in bijzijn van de griffier.