ECLI:NL:GHLEE:2009:BK4403

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.039.185/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Knijp
  • A. Zandbergen
  • J. Weening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het kwijtingsbeding in een vaststellingsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op de uitleg van een kwijtingsbeding in een vaststellingsovereenkomst. De zaak is gestart door Artimedès Beheer B.V. en andere appellanten, die in eerste aanleg als eisers in conventie en verweerders in reconventie optraden. De geïntimeerden, waaronder Jama Holding B.V., waren gedaagden in conventie en eisers in reconventie. De rechtszaak is voortgekomen uit een vonnis van de rechtbank Leeuwarden, dat op 24 juni 2009 werd uitgesproken. Artimedès c.s. hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarin zij werden veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 4.417,49 aan de geïntimeerden.

De kern van het geschil betreft de uitleg van het kwijtingsbeding in de vaststellingsovereenkomst die op 9 april 2009 is opgesteld. Artimedès c.s. betogen dat het beding niet zo moet worden geïnterpreteerd dat het ook de geëxecuteerde dwangsommen van EUR 4.417,49 omvat. Het hof overweegt dat de uitleg van een kwijtingsbeding moet plaatsvinden aan de hand van de Haviltex-formule, waarbij niet alleen de tekst van het beding, maar ook de bedoelingen van partijen van belang zijn. Het hof concludeert dat de tekst van het kwijtingsbeding duidelijk aangeeft dat partijen na voldoening van hun verplichtingen finaal gekweten zijn.

Het hof oordeelt dat Artimedès c.s. niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat de dwangsommen in rekening courant zijn verrekend. De grieven van Artimedès c.s. worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Artimedès c.s. worden in de kosten van het hoger beroep veroordeeld, wat leidt tot de conclusie dat zij als in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 november 2009
Zaaknummer 200.039.185/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. Artimedès Beheer B.V.,
gevestigd te Ede,
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellante 3],
wonende te [woonplaats],
4. [appellant 4],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: Artimedès c.s.,
advocaat: mr. V.M.J. Both, kantoorhoudende te Heerenveen,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
3. Jama Holding B.V.,
gevestigd te Joure,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: dr. mr. G.H. Sjobbema, kantoorhoudende te Roden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding-vonnis uitgesproken op 24 juni 2009 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 22 juli 2009 is door Artimedès c.s. hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 4 augustus 2009.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"het voornoemd vonnis in kort geding in reconventie van 24 juni 2009 tussen geïntimeerden als eisers in reconventie en appellanten als gedaagden in reconventie gewezen door de Rechtbank Leeuwarden onder zaak-/rolnummer 96803/KG ZA 09-140, te vernietigen en geïntimeerden te veroordelen om aan appellanten wegens onverschuldigde betaling/verrekening te betalen de som van € 4.417,49, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2009 (de dag waarop geïntimeerden dit bedrag verrekenden met het door hen aan appellanten verschuldigde) althans vanaf heden tot aan de dag van uiteindelijke betaling, en geïntimeerden in beide instanties te veroordelen."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd met als conclusie:
"om het vonnis waarvan appellanten beroep hebben ingesteld, zonodig onder verbetering van gronden, te bekrachtigen alsmede appellanten te veroordelen in de kosten van dit spoedappèl."
Tenslotte hebben Artimedès c.s. de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Artimedès c.s. hebben drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
Feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 (2.1 tot en met 2.10) van genoemd vonnis van 24 juni 2009 is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
Met betrekking tot de grieven
2. In essentie stellen Artimedès c.s zich in dit hoger beroep op het standpunt dat artikel 15 (hierna: het "kwijtingsbeding") van de vaststellingsovereenkomst zoals opgemaakt door de voorzieningenrechter tijdens de kortgeding zitting van 9 april 2009 (hierna: de "vaststellingsovereenkomst") niet zo gelezen kan worden dat daar ook het op 13 maart 2009 bij [geïntimeerden] afgeboekte bedrag van EUR 4.417,49 aan geëxecuteerde dwangsommen onder valt danwel dat dit bedrag door [geïntimeerden] in de rekening-courant met Artimedès Beheer B.V. is verrekend en de voorzieningenrechter derhalve Artimedès c.s ten onrechte veroordeeld heeft dit bedrag aan [geïntimeerden] te betalen.
Grief I
3. Grief I richt zich tegen de door de voorzieningenrechter gegeven uitleg van het kwijtingsbeding in de vaststellingsovereenkomst. In het bijzonder wensen Artimedès c.s. bij het hof ingang te doen vinden dat uit het invoerverslag van Artimedès c.s. (productie 4 bij memorie van grieven) volgt dat [geïntimeerden] ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst wisten dat de dwangsommen waren geëxecuteerd en dat partijen door de dwangsommen in de vaststellingsovereenkomst niet te noemen, deze (bewust) buiten de overeenkomst hebben willen houden.
4. Het hof stelt voorop dat voor een kwijtingsbeding in een vaststellingsovereenkomst geldt dat de uitleg moet plaatsvinden met inachtneming van de Haviltex-formule. Kern van die formule is dat de tekst van het kwijtingsbeding niet allesbepalend is. Hoewel de tekst van het beding een eerste aanknopingspunt is, en de aard van een vaststellingsovereenkomst al meebrengt dat groot gewicht moet worden toegekend aan de bewoordingen daarvan, gaat het uiteindelijk om datgene wat partijen hebben bedoeld en wat zij over en weer omtrent de bedoelingen van de andere partij hebben mogen begrijpen, waarbij van belang kan zijn welke rechtskennis van partijen kan worden verwacht (vgl. HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635).
5. Het hof overweegt dat de tekst van het kwijtingsbeding op zichzelf in duidelijke bewoordingen formuleert dat partijen - na voldoening van hun verplichtingen zoals die in de vaststellingsovereenkomst zelf zijn opgenomen - jegens elkaar finaal gekweten zijn.
6. Gelet op de bewoordingen van het kwijtingsbeding, gelezen in verband met de in art. 14 geformuleerde verplichting van Artimedès c.s. tot opheffing van de beslagen - concludeert het hof voorshands dat uit artikel 15 in samenhang met artikel 14 van de vaststellingsovereenkomst volgt dat de opheffing van het beslag meebrengt dat het beslag geen gevolg heeft gehad. Voor zover op grond daarvan gelden in de macht van Artimedès c.s. zijn gekomen, verplicht de kwijting daarvan tot terugboeking van die gelden aan [geïntimeerden]
7. Uit het enkele feit dat [geïntimeerden] ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst mogelijk wisten dat er reeds dwangsommen waren geëxecuteerd, kan niet afgeleid worden dat partijen deze dwangsommen in de hiervoor bedoelde, door Artimedès c.s. verdedigde zin, buiten de vaststellingsovereenkomst hebben willen houden. Artimedès c.s. moeten begrepen hebben dat [geïntimeerden] met de vaststellingsovereenkomst tot een finale regeling hebben willen komen. In dit verband is nog van belang dat Artimedès c.s. werden bijgestaan door een advocaat zodat van Artimedès c.s. verwacht had mogen worden dat zij, indien zij de dwangsommen buiten de vaststellingsovereenkomst hadden willen houden, dit in de vaststellingsovereenkomst hadden moeten laten opnemen. Het valt dan ook niet in te zien - er zijn door Artimedès c.s. ook geen omstandigheden gesteld die erop duiden - dat partijen de geëxecuteerde dwangsommen buiten de vaststellingsovereenkomst en het daarin vervatte kwijtingsbeding hebben willen houden.
8. Daarnaast stellen Artimedès c.s. zich op het standpunt dat [geïntimeerden] de geëxecuteerde dwangsommen ad EUR 4.417,49 in rekening courant met Artimedès b.v. hebben verrekend. Ter ondersteuning van dit standpunt hebben Artimedès c.s. een afschrift van een invoerverslag (productie 4 bij memorie van grieven) en een verklaring van hun belastingadviseurs (productie 5 bij memorie van grieven) overgelegd waarin onder 3 het volgende is opgenomen:
"Op dit betreffende afschrift is de beslaglegging geboekt zoals deze uitgevoerd is namens ArtiMedès Beheer BV door gerechtsdeurwaarder [persoonsnaam], in hoofdsom groot €4.417"
9. Met de voorzieningenrechter is het hof voorshands van oordeel dat aan de hand van het invoerverslag niet vastgesteld kan worden dat [geïntimeerden] het bedrag van EUR 4.417,49 in rekening courant met Artimedès beheer B.V. verrekend hebben. Het hof is verder van oordeel dat de verklaring van de belastingadviseurs het standpunt van Artimedès c.s. dat de betreffende boeking op het invoerverslag ziet op verrekening van het bedrag door [geïntimeerden] niet genoegzaam feitelijk ondersteunt. Voor een nader onderzoek daaromtrent biedt de kortgeding-procedure geen ruimte.
10. Uit het voorgaande volgt dat grief I doel mist.
Grief II
11. Deze grief bestrijdt de door de voorzieningenrechter toegewezen vordering tot opheffing van de ten laste van [geïntimeerden] gelegde conservatoire beslagen.
12. Deze grief bouwt inhoudelijk voort op het - hierboven verworpen - standpunt dat sprake is van verrekening tot het bedrag groot EUR 4.417,49 door [geïntimeerden]
Nu het hof met de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat de door Artimedès c.s. geëxecuteerde dwangsommen ad EUR 4.417,49 aan [geïntimeerden] terugbetaald moeten worden, en Artimedès c.s. niet aangeven op welke andere gronden de voorzieningenrechter de vordering tot opheffing van de beslagen niet kon toewijzen, mist grief II doel.
Grief III
13. Deze grief heeft tot onderwerp compensatie van de proceskosten, waartoe Artimedès c.s. geen grond aanwezig achten nu huns inziens [geïntimeerden] moeten worden aangemerkt als "geheel - althans grotendeels - in het ongelijk gestelde partij".
14. Het hof volgt - mede in het licht van de hierboven weergegeven verwerping van de grieven - de rechtbank in haar beslissing dat partijen over en weer deels in ongelijk gesteld zijn, hetgeen grond oplevert voor compensatie. Daarmee faalt grief III.
Slotsom
15. Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat de grieven niet tot vernietiging van het beroepen vonnis kunnen leiden. Het beroepen vonnis dient te worden bekrachtigd. Artimedès c.s. zullen in dit hoger beroep als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van deze instantie (1 punt in tarief I).
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Artimedès c.s. in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 313,-- aan verschotten en
€ 632,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mr. Knijp, voorzitter en mrs. Zandbergen en Weening, raden en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 november 2009 in bijzijn van de griffier.