ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2829

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
000414-09 II
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van lijfsdwang in het kader van betalingsverplichting ex artikel 577c Sv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 30 oktober 2009 uitspraak gedaan over de vordering van de advocaat-generaal tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang op basis van artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering. De veroordeelde had een betalingsverplichting van € 205.000,- opgelegd gekregen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, maar had tot op heden geen betalingen verricht. De advocaat-generaal verzocht om verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor de duur van maximaal 540 dagen, omdat verhaal op het vermogen van de veroordeelde niet mogelijk was gebleken.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal toegewezen, waarbij het verweer van de advocaat van de veroordeelde werd verworpen. De advocaat stelde dat de gevorderde lijfsdwang in strijd was met artikel 5, eerste lid onder b, van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof oordeelde echter dat de tenuitvoerlegging van de lijfsdwang niet in strijd was met dit artikel, aangezien de lijfsdwang zijn grondslag vond in een wettelijk opgelegde betalingsverplichting waaraan de veroordeelde niet had voldaan.

Het hof benadrukte dat de maximale duur van de tenuitvoerlegging van de lijfsdwang in redelijke verhouding staat tot de omvang van de betalingsverplichting. Bovendien kon de veroordeelde de tenuitvoerlegging van de lijfsdwang voorkomen of bekorten door aan zijn betalingsverplichting te voldoen. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de geldende wettelijke procedures en de rechtspraak omtrent de tenuitvoerlegging van lijfsdwang.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking d.d. 30 oktober 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, openbare raadkamer, op de vordering van de advocaat-generaal ex artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering betreffende de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [1966] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht.
De inhoud van de vordering
Aan de veroordeelde is bij arrest van dit hof d.d. 20 maart 2006 een maatregel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, te weten de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag van € 205.000,- ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft in het geheel geen betalingen gedaan. Naar de opvatting van de advocaat-generaal mag de veroordeelde in staat worden geacht aan de betalingsverplichting te voldoen. De veroordeelde heeft het CJIB enkele malen verzocht om een betalingsregeling te mogen treffen. Voor zover daarbij voorstellen van de zijde van de veroordeelde waren gedaan heeft het CJIB die voorstellen als ontoereikend afgewezen, gelet op de omvang van het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Verhaal op grond van de artikelen 574 tot en met 576 van het Wetboek van Strafvordering op het vermogen van veroordeelde is niet mogelijk gebleken. Bij de vordering d.d. 1 juni 2009 vraagt de advocaat-generaal daarom verlof om een lijfsdwang voor de duur van 540 dagen ten uitvoer te leggen.
Ontvankelijkheid van de vordering
Voornoemd arrest van dit hof van 16 maart 2006 is op 21 augustus 2007 onherroepelijk geworden. Nu de vordering op de voorgeschreven wijze en tijdig is ingediend, kan de advocaat-generaal in zijn vordering worden ontvangen.
De behandeling in raadkamer
Het hof heeft in de openbare raadkamer van 16 oktober 2009 gehoord de advocaat-generaal, de veroordeelde en zijn advocaat.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken, waaronder de vordering en de op de strafzaak en de maatregel betrekking hebbende stukken.
Verzoek tot aanhouding
Het hof heeft een ter zitting gedaan verzoek van de advocaat van de veroordeelde tot aanhouding van de behandeling van de vordering afgewezen op grond van de volgende overwegingen.
De advocaat van de veroordeelde heeft bij het hof per fax van 7 oktober 2009 een verzoek ex artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering tot vermindering van het ontnemingsbedrag ingediend. Daarin is betoogd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde in werkelijkheid € 25.000,- bedraagt. Teneinde die stelling te kunnen onderbouwen wenst de veroordeelde een getuige te doen horen die bereid is te verklaren dat de veroordeelde niet 70 kilo hasj had ontvangen en verkocht, doch slechts 20 kilo voor een bedrag van € 27.000,-. Met het oog daarop heeft de advocaat verzocht ook de behandeling van de onderhavige vordering aan te houden totdat op het verzoek ex artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zou zijn beslist.
Artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering houdt een regeling in voor de tenuitvoerlegging van de maatregel ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel. Het tweede lid van die bepaling strekt ertoe te beoordelen of bij de veroordeelde sprake is van betalingsonmacht die aanleiding zou moeten zijn tot matiging of kwijtschelding van het vastgestelde bedrag. Anders dan de advocaat van de veroordeelde veronderstelt strekt genoemd tweede lid er derhalve niet toe om het wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van een nieuw feitenonderzoek, zoals door de advocaat voorgesteld en dat niet de draagkracht van de veroordeelde betreft, op een lager bedrag vast te stellen. Een dergelijk onderzoek, waarmee de advocaat herziening beoogt van de uitspraak van het hof, zou in strijd zijn met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken.
Beoordeling van de vordering
Artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering houdt in dat, indien de veroordeelde niet voldoet aan het vonnis of arrest waarbij de verplichting is opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, en volledig verhaal op grond van de artikelen 574 tot en met 576 van het Wetboek van Strafvordering op diens vermogen niet mogelijk is gebleken, de rechter op vordering van de officier van justitie verlof kan verlenen tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang van ten hoogste drie jaar.
Vaststaat dat de veroordeelde in het geheel geen betalingen heeft gedaan. Voorts is niet gebleken van verhaalsmogelijkheden. Evenmin heeft de veroordeelde meegewerkt aan het geven van opening van zaken omtrent verhaalsmogelijkheden.
Onder deze omstandigheden, alsmede in aanmerking genomen dat het hof, eveneens bij beschikking van 30 oktober 2009, heeft beslist tot afwijzing van het verzoek op grond van artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering tot vermindering van het in de maatregel vastgestelde bedrag, zal het hof de vordering van de advocaat-generaal om verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang te verlenen toewijzen voor de duur van ten hoogste vijfhonderdveertig dagen. Aan het voorgaande doet niet af dat de advocaat van de veroordeelde bij brief van 7 oktober 2009 alsnog een betalingsregeling heeft voorgesteld aan de advocaat-generaal. Een dergelijk voorstel had immers aan het CJIB dienen te worden gedaan.
De advocaat van de veroordeelde heeft betoogd, in overeenstemming met de door hem overgelegde pleitnota, dat de gevorderde lijfsdwang in strijd is met artikel 5, eerste lid onder b, van het Europese verdrag voor de rechten van de mens en de burgerlijke vrijheden (EVRM). Hij heeft daarbij gewezen op het arrest van het Europese hof d.d. 25 september 2003, EHRC 2003, 88, naar aanleiding van de zaak Vasileva tegen Denemarken.
Voornoemde bepaling houdt - voor zover hier van belang - in:
"Een ieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure: a. (...);
b. indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd, wegens het niet naleven van een overeenkomstig de wet door een gerecht gegeven bevel teneinde de nakoming van een door de wet voorgeschreven verplichting te verzekeren; (...)."
In de zaak Vasileva heeft het Europese hof beslist tot schending van de voorgaande bepaling op grond van de overweging dat de duur van de wettelijk toegestane detentie niet in redelijke verhouding had gestaan tot de noodzaak van handhaving van de betreffende wettelijke verplichting. Daarbij heeft het Europese hof overwogen dat de niet naleving van het betreffende wettelijke voorschrift slechts bedreigd werd met een geldboete.
Nu de lijfsdwang zijn grondslag vindt in een overeenkomstig de wet door dit hof opgelegde betalingsverplichting waaraan de veroordeelde tot heden niet heeft voldaan, en de toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van lijfsdwang in het onderhavige geval is getoetst conform de daarvoor geldende wettelijke procedure, verwerpt het hof het verweer van de advocaat dat artikel 5, eerste lid onder b, EVRM in de weg staat aan de tenuitvoerlegging van de lijfsdwang. Het hof is voorts van oordeel dat de maximale duur van de tenuitvoerlegging van de lijfsdwang in redelijke verhouding staat tot de omvang van de bij de ontnemingsmaatregel opgelegde betalingsverplichting. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de veroordeelde de tenuitvoerlegging van de lijfsdwang kan voorkomen dan wel bekorten indien hij aan zijn betalingsverplichting voldoet.
HET HOF,
BESCHIKKENDE:
verleent de advocaat-generaal verlof tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor de duur van ten hoogste vijfhonderdveertig dagen.
Aldus gegeven door mr. P.W.J. Sekeris, als voorzitter, mrs. H.M. Poelman en L.T. Wemes, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Zomer als griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier voornoemd.