Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte - exploitant van een eenmansklussen-/bouwbedrijf - heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting alsmede aan een poging daartoe. Onder 1 heeft het hof bewezen verklaard dat verdachte telefonisch goederen heeft besteld, voorwendend deze bestellingen te doen in opdracht en - daardoor - voor rekening van een (bestaand) installatiebedrijf, voor welke bedrijf hij voorgaf werkzaam te zijn. Verdachte gaf daartoe een valse naam op, zowel van hemzelf als van de betreffende klant, en noemde als afleveradres doelbewust een onbewoonde woning, in de nabijheid waarvan hij de goederen in ontvangst nam. Bij het onder twee bewezen verklaarde incident hanteerde verdachte een soortgelijke werkwijze. Het is bij die gelegenheid gebleven bij een - strafbare - poging tot oplichting, aangezien verdachte door een medewerker van het groothandelsbedrijf werd herkend en aan de door verdachte genoemde opdrachtgever bovendien niet zonder voorafgaande betaling werd geleverd. Het is evident dat verdachte door deze gedragingen het vertrouwen, noodzakelijk voor het adequaat functioneren van het handelsverkeer, heeft beschaamd en daarbij het onder 1 genoemde bedrijf daadwerkelijk financieel heeft benadeeld.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 24 juli 2009, waaruit blijkt dat verdachte weliswaar eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, doch dat zijn laatste veroordeling ter zake van een misdrijf dateert uit 1999.
Voor wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft het hof gelet op het reclasseringsrapport d.d. 23 april 2009 alsmede op de inhoud van de brief die verdachte het hof op 26 oktober 2009 heeft doen toekomen. Daaruit alsmede uit de door hem gegeven toelichting ter terechtzitting van het hof van 27 oktober 2009, komt naar voren dat verdachte reeds een tiental jaren met aanzienlijke financiële problemen kampt. De na een faillissement in 2001 resterende schulden heeft hij naar zijn zeggen naar behoren weten af te betalen. Daarna ontstonden evenwel opnieuw schulden, waaronder forse betalingsachterstanden bij de belastingdienst. Verdachte verklaart dat naar aanleiding van een dreigend beslag op zijn bestelbus, zonder welk voertuig geen bedrijfsvoering mogelijk is, hij gelden van een klant, die bestemd waren voor de aanschaf van sanitair, heeft aangewend ter voorkoming van dat beslag. Om zijn verplichtingen tegenover zijn klant na te komen heeft verdachte vervolgens een (strafrechtelijke) grens overschreden.
Verdachte erkent het bewezen verklaarde te hebben begaan, ziet het strafwaardige daarvan in en neemt daarvoor de verantwoordelijkheid. Hij heeft toegezegd de door hem benadeelde Technische Unie schadeloos te zullen stellen. Het beeld dat het hof van verdachte heeft gekregen is dat van een hardwerkende man, die de thans ter beoordeling staande feiten niet heeft begaan met het oogmerk van zelfverrijking, maar veeleer om voor zijn klanten het toegezegde werk te verrichten en om - zij het tegen beter weten in - "erger te voorkomen". Het hof overweegt tevens dat verdachte zijn bedrijfsvoering thans op andere, minder risicovolle wijze, heeft ingericht, waardoor het gevaar voor recidive is afgenomen. Het hof is daarom van oordeel dat kan worden volstaan met een voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur, met de gebruikelijk daaraan te verbinden proeftijd. Het hof acht het noodzakelijk dat verdachte gedurende die proeftijd onder toezicht van de reclassering wordt gesteld en zich zal houden aan de door deze instelling te stellen voorwaarden. Het hof acht het niet nodig de training Cognitieve Vaardigheden daarbij expliciet te vermelden. Het is aan de reclassering om te bepalen welke voorwaarden in het kader van het toezicht zullen worden gesteld.