ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2206

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001219-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige: hoger beroep tegen veroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 5 november 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1965, was eerder veroordeeld voor het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, geboren in 1991, die destijds de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie ging in hoger beroep, waarbij hij de bewezenverklaring van de tenlastelegging en de opgelegde straffen handhaafde.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof het bewijs tegen de verdachte opnieuw beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen seksuele bedoelingen had en dat zijn handelingen enkel bedoeld waren om het slachtoffer op haar gemak te stellen. Het hof oordeelde echter dat de aard van de handelingen, waaronder het masseren van het naakte lichaam van het slachtoffer, niet alleen ontuchtig waren, maar ook een seksueel karakter hadden. Het hof concludeerde dat de verdachte misbruik had gemaakt van de kwetsbare situatie van het slachtoffer en dat zijn handelingen de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer ernstig hadden geschonden.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de verdachte schuldig aan de tenlastelegging. De opgelegde straffen werden aangepast, waarbij het hof de werkstraf en de voorwaardelijke gevangenisstraf handhaafde, maar de vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van € 1500,00. Het hof oordeelde dat de benadeelde partij immateriële schade had geleden als gevolg van de bewezen verklaarde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van ontuchtige handelingen met minderjarigen en de verantwoordelijkheid van de dader in dergelijke situaties.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001219-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-653427-07
Arrest van 5 november 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 28 april 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L.S. Wachters, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft beslist op een vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verdachte ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 1000,00, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel en de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel van de vordering niet ontvankelijk te verklaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij, op meerdere tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 april 2006 tot 1 oktober 2006 te [plaats], gemeente [gemeente], met [benadeelde] (geboren [1991]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
- het insmeren en/of het masseren van het naakte lichaam van die [benadeelde] met zonnebrandcrème en/of olie (terwijl verdachte daarbij mede de borsten en/of de tepels en/of de schaamstreek en/of de gehele bilnaad van die [benadeelde] betastte en/of aanraakte) en/of
- het plaatsen van zijn, verdachtes, handen op de schaamstreek van die [benadeelde] en/of
- het geven van een of meerdere zoen(en) op de mond van die [benadeelde].
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, omdat het ontuchtige karakter van de handelingen van verdachte ontbreekt. Verdachte had geen seksuele bedoelingen en hij heeft - aldus de verdediging - deze handelingen enkel verricht omdat hij het slachtoffer op haar gemak wilde stellen en hij haar eigenwaarde wilde vergroten.
Het hof is het eens met de raadsvrouw dat de bedoeling van de dader in sommige gevallen doorslaggevend zou kunnen zijn voor de vraag of een handeling als ontuchtig moet worden aangemerkt.
In het onderhavige geval heeft verdachte handelingen verricht die onder meer bestonden uit het masseren van het naakte lichaam van het slachtoffer, waarbij verdachte de borsten, tepels, de schaamstreek en de gehele bilnaad heeft betast.
Tegen de achtergrond dat artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die daartoe, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht worden niet of onvoldoende in staat zijn, en gezien de aard van de handelingen die verdachte heeft verricht en de omstandigheden waaronder, is het hof van oordeel dat er in het onderhavige geval wel gesproken kan worden van ontuchtige handelingen.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt namelijk dat verdachte op de momenten dat hij alleen was met het slachtoffer en hij haar masseerde, hij ook met haar over seks heeft gesproken en dat hij, toen het slachtoffer in bad zat, naakt bij haar in bad is gaan zitten. Hieruit leidt het hof af dat de handelingen van verdachte niet gericht waren op het welbevinden van het slachtoffer, zoals de verdediging stelt, maar dat zijn handelingen een seksueel karakter hadden.
Het feit dat verdachte het slachtoffer op het hart heeft gedrukt niet met familieleden te praten over de dingen die gebeurden, maakt naar het oordeel van het hof duidelijk dat verdachte zelf ook wist dat zijn handelingen in strijd waren met de in onze samenleving heersende sociaal-ethische opvattingen.
Bewezenverklaring
Het hof acht ten aanzien van verdachte bewezen dat:
hij, op meerdere tijdstippen, in de periode van 1 april 2006 tot 1 oktober 2006 te [plaats], gemeente [gemeente], met [benadeelde], geboren [1991], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit:
- het insmeren en het masseren van het naakte lichaam van die [benadeelde] met zonnebrandcrème en olie, terwijl verdachte daarbij mede de borsten en de tepels en de schaamstreek en de gehele bilnaad van die [benadeelde] betastte en
- het plaatsen van zijn, verdachtes, handen op de schaamstreek van die [benadeelde] en
- het geven van zoenen op de mond van die [benadeelde].
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De destijds 40-jarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het, gedurende een langere periode, plegen van ontucht met zijn destijds 15-jarige nichtje. Door zijn handelwijze heeft verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van zijn nichtje in ernstige mate geschonden. Dat de handelingen van verdachte door het slachtoffer als zeer ingrijpend zijn ervaren, blijkt uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring, waaruit onder andere blijkt dat het slachtoffer naar aanleiding van het misbruik lange tijd in therapie is geweest, dat haar vertrouwen in de mensen is aangetast en dat ze argwanend tegenover mannen staat.
Het hof neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare situatie waarin zijn nichtje zich bevond. Verdachte heeft, terwijl hij wist van de problemen die zijn nichtje had, ontuchtige handelingen bij haar verricht. Hiermee is verdachte voorbijgegaan aan de belangen van zijn nichtje en is hij slechts uitgeweest op de bevrediging van zijn eigen behoeften.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met het verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 1 juli 2009, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Gelet op het voorgaande is het hof met de advocaat-generaal van mening dat niet kan worden volstaan met de in eerste aanleg opgelegde straf. Vanuit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door verdachte begane delict zal het hof de straf zoals gevorderd door de advocaat-generaal, te weten een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke werkstraf, aan verdachte opleggen.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg niet is toegewezen en dat zij zich in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Door de advocaat-generaal is gevorderd dat een deel van de vordering, te weten een bedrag van € 1000,00 als voorschot zal worden toegewezen.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat niet vast staat in hoeverre het bewezen verklaarde feit heeft bijgedragen aan de psychische problemen van het slachtoffer, nu het slachtoffer voordien ook last had van psychische problemen. De vordering zou daarom niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zodat de benadeelde partij, aldus de raadsvrouw, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Het hof acht aannemelijk geworden dat het slachtoffer als direct gevolg van het bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden. Het door de advocaat-generaal bij wijze van voorschot gevorderde bedrag acht het hof, gezien de ernst van het bewezen verklaarde delict, te laag. Het hof zal daarom een bedrag van € 1500,00, bij wijze van voorschot toewijzen. Het hof acht het overige deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding en zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, met bepaling dat ze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het hof acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zes maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
wijst, bij wijze van voorschot, toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van duizend vijfhonderd euro;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend vijfhonderd euro ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde], wonende te [woonplaats], [adres];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentwintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. D.J. Keur en mr. M.F.H.M. van Haastert, in tegenwoordigheid van H. Pool als griffier, zijnde mr. Van Haastert voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.