Parketnummer: 24-002353-07
Parketnummer eerste aanleg: 19-620813-07
Arrest van 5 november 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 24 september 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
ingeschreven te [woonplaats], [adres],
volgens eigen opgave ter zitting zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. W. de Kleine, advocaat te Emmen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van twee weken.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 6 mei 2007, in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Overweging met betrekking tot het bewijs
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 7 mei 2007 (p. 111 e.v.). Blijkens dit proces-verbaal zou verdachte hebben verklaard dat hij in de loods te [plaats] waar hij werd aangetroffen hennep(planten) heeft geknipt. Deze verklaring van verdachte zou kunnen worden aangemerkt als een bekentenis van hetgeen hem wordt verweten.
Ter terechtzitting van het hof d.d. 22 oktober 2009 heeft de verdediging evenwel betoogd dat dit proces-verbaal geen goede weergave is van hetgeen verdachte tijdens dit verhoor heeft verklaard. De verdediging schrijft dit toe aan het feit dat verdachte de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en wijst erop dat verdachte zonder tolk is gehoord.
Daarnaast heeft de verdachte tijdens dezelfde terechtzitting van het hof betoogd dat hij zijn hiervoor bedoelde verklaring onder dwang heeft ondertekend. Die dwang zou erin hebben bestaan dat de tolk, door wie de meergenoemde verklaring na het afleggen ervan werd vertaald en voorgelezen, verdachte zou hebben gezegd dat hij van de politie "moest" ondertekenen. Dit in weerwil van het feit dat verdachte het met de inhoud van de verklaring niet eens was. Slotsom van dit alles moet zijn dat deze verklaring van verdachte van het bewijs moet worden uitgesloten, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het betreffende proces-verbaal heeft verdachte, die toentertijd ongeveer tien jaren in Nederland woonachtig was, bij de aanvang van het verhoor te kennen gegeven de Nederlandse taal goed te verstaan. Tevens heeft verdachte aangegeven het te zullen zeggen wanneer hij iets niet snapt. Vervolgens is verdachte verhoord en heeft verslaglegging daarvan plaatsgevonden in zogenaamde vraag- en antwoordvorm. Na het verhoor is de verslaglegging "middels een tolk" voorgelezen en zijn "een aantal extra vragen gesteld". Vervolgens, zo begrijpt het hof, heeft verdachte volhard bij zijn verklaring, deze verklaring ondertekend en is het proces-verbaal (op 7 mei 2007) gesloten.
Op grond van voorgaande concludeert het hof, dat niet aannemelijk is geworden dat het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 7 mei 2007 geen goede weergave bevat van het verhoor van verdachte, dan wel dat verdachte zijn verklaring op die datum niet in vrijheid zou hebben afgelegd. Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 6 mei 2007, in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 6 mei 2007 samen met anderen schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. Verdachte heeft zich beziggehouden met het knippen van hennepplanten in een professioneel ingerichte hennepplantage.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 18 augustus 2009 -zowel voor als na het onderhavige feit, onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof stelt voorts vast dat in de appèlfase de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het EVRM is overschreden, nu niet binnen twee jaren na het instellen van het rechtsmiddel (op 24 september 2007) een eindarrest is gewezen. Gelet op de hoogte van de hierna op te leggen gevangenisstraf en de geringe overschrijding van die termijn zal het hof volstaan met de constatering dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 van het EVRM.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de - door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde - onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken een passende en ook noodzakelijke bestraffing is. Voor een andere, mildere strafmodaliteit - zoals verzocht door de verdediging - ziet het hof in het geval van verdachte geen aanleiding.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twee weken;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Hielkema, voorzitter, mr. P. Koolschijn en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen als griffier.