WAHV 200.016.410
27 oktober 2009
CJIB 49108624666
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 2 september 2008
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), gevestigd te [vestigingsplaats],
het beroep is ingesteld door [appellant], wonende te [woonplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt mr. H.H.R. Bruggeman, advocaat te Lisse.
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De gemachtigde van [appellant] heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van [appellant] heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 17,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 5 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 6 juli 2007 om 15.52 uur op de A10 West rechts (trajectcontrole richting Zaandam) te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [AB-00-AB].
2. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het draagkrachtverweer wordt voor het eerst in hoger beroep gevoerd en dat is te laat. De gemachtigde van [appellant] is het daar niet mee eens en stelt dat het hof de zaak inhoudelijk dient te behandelen.
3. Het hof stelt voorop dat voor de beoordeling van deze zaak de verhouding tussen de betrokkene, [betrokkene], en [appellant] van belang is. Uit de stukken die zich in het dossier bevinden, waaronder het zaakoverzicht, de brieven van [appellant] en de door haar overgelegde arbeidsovereenkomst en pagina's van de uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, kan daaromtrent het volgende worden vastgesteld.
4. Op 25 oktober 2006 is de commanditaire vennootschap [betrokkene], gevestigd aan [adres 1] te [vestigingsplaats] opgericht. Deze vennootschap is met ingang van 30 september 2007 ontbonden. [appellant] is tot en met 25 september 2007 in dienst geweest van deze vennootschap in de functie van allround medewerkster/secretaresse. Bij de Kamer van Koophandel staat met betrekking tot haar bevoegdheid in die periode geregistreerd dat zij over een volledige volmacht beschikt.
Op 1 oktober 2007 is op het adres [adres 1] te [vestigingsplaats] de eenmanszaak met de handelsnaam [betrokkene] gevestigd. Op 21 november 2007 is geregistreerd dat die onderneming met ingang van 6 oktober 2007 is opgeheven.
5. Uit het voorgaande volgt dat [appellant] niet de betrokkene is en na 25 september 2007 niet meer als zodanig als gemachtigde van [betrokkene] kon optreden. Voorts blijkt uit haar brieven dat zij niet de gemachtigde is van [betrokkene]. Integendeel, zij stelt niets meer met het bedrijf en de vennoten te maken te (willen) hebben.
6.De inleidende beschikking is op 1 augustus 2007 verzonden aan [betrokkene], vermoedelij[adres 1] te [vestigingsplaats]. Ook na verzending van een eerste aanmaning op 15 oktober 2007 en een tweede aanmaning op 2 december 2007, was het verschuldigde bedrag nog niet voldaan. Alvorens tot inning van de sanctie over te gaan, heeft het CJIB de zaak nogmaals bekeken. Op 22 januari 2008 heeft het CJIB opnieuw een eerste aanmaning verzonden, nu gericht aan [betrokkene],
[adres 2] te [woonplaats]. Laatstgenoemd adres is het woonadres van [appellant].
7. Het opnieuw verzenden van een eerste aanmaning, gericht aan [betrokkene] en gezonden naar het adres van [appellant], kan bezwaarlijk anders worden begrepen dan als poging het openstaande bedrag te innen. Als voormalig gevolmachtigde van een commanditaire vennootschap, niet zijnde een vennoot, is [appellant] echter niet aansprakelijk voor betaling van het openstaande bedrag van een aan die vennootschap opgelegde sanctie.
8. Het hof stelt vast dat [appellant] zich in reactie op de ontvangen aanmaning bij brief van 4 februari 2008 tot de afdeling informatie van het CJIB heeft gewend. In die brief met bijlagen heeft zij het CJIB geïnformeerd over haar verhouding tot [betrokkene] en het handelen van de voormalige directeur van die vennootschap. Naar het oordeel van het hof is de brief, gelet op de inhoud daarvan, niet aan te merken als een beroepschrift.
9. In plaats van [appellant] te antwoorden dat zij niet aansprakelijk is voor betaling van het openstaande bedrag van een aan de betrokkene opgelegde sanctie en dat de eerste aanmaning ten onrechte naar haar adres is gezonden, heeft het CJIB, blijkens zijn brief van 7 februari 2008, voormelde brief van [appellant] aangemerkt als beroepschrift en deze brief ter behandeling doorgezonden naar de CVOM.
10. De officier van justitie heeft de brief van 4 februari 2008 opgevat als beroepschrift van de betrokkene, waarbij [appellant] als gemachtigde optreedt, en heeft bij beslissing van 9 maart 2008 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep te laat is ingesteld. Aldus heeft ook de officier van justitie de brief van 4 februari 2008 van [appellant] ten onrechte opgevat als beroepschrift. Maar ook in de visie dat de brief een beroepschrift is, heeft de officier van justitie een onjuiste beslissing genomen. In dat geval had hij, gelet op artikel 6, eerste lid, WAHV, het beroep niet-ontvankelijk dienen te verklaren, omdat het niet is ingesteld door degene tot wie de (inleidende) beschikking was gericht. Immers, gelijk hierboven onder 5. overwogen, is er geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat [appellant] als gemachtigde van de betrokkene zou optreden.
11. [appellant] heeft bij brief van 4 april 2008 beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter heeft bij zijn in hoger beroep bestreden beslissing het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
12. Het hof stelt allereerst vast dat de kantonrechter dit beroep heeft opgevat als beroep van de betrokkene, waarbij [appellant] als gemachtigde optreedt. Daarmee heeft de kantonrechter uit een oogpunt van het bieden van rechtsbescherming juist gehandeld, nu de officier van justitie -zij het ten onrechte- de brief van [appellant] van 4 februari 2008 had aangemerkt als beroep van de betrokkene, en, op grond van artikel 9, eerste lid, WAHV, slechts degene die administratief beroep heeft ingesteld, beroep kan instellen bij de rechtbank tegen de beslissing van de officier van justitie. Het is ook om deze reden -uitsluitend met het oog op het bieden van rechtsbescherming op de voet van artikel 14 WAHV- dat het hof het ingestelde hoger beroep beschouwt als hoger beroep van de betrokkene, waarbij [appellant] als gemachtigde optreedt.
13. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen zekerheid is gesteld en betrokkene geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat niet-ontvankelijkheid achterwege moet blijven. Ingevolge het bepaalde in artikel 11, derde lid, WAHV, dient de indiener van het beroepschrift zekerheid te stellen. Het is echter in een situatie als deze, waarin de indiener van het beroepschrift niet de betrokkene noch gemachtigde van de betrokkene is en niet aansprakelijk kan worden gesteld voor betaling van het bedrag van de opgelegde sanctie, in strijd met doel en strekking van de regeling van de zekerheidsstelling om te verlangen dat aan die verplichting wordt voldaan. De kantonrechter had dan ook dienen te oordelen dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is en, nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die zich daartegen verzetten, het ingestelde beroep ontvankelijk moeten achten.
14. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof de bestreden beslissing vernietigen en, doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie vernietigen.
15. Het hof acht termen aanwezig voor het toekennen van een proceskostenvergoeding.
Namens [appellant] is verzocht om vergoeding van kosten die zij heeft gemaakt in verband met de procedure in beroep en in hoger beroep.
16. Ingevolge artikel 1 van het van toepassing zijnde Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een veroordeling in de kosten uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. kosten van een getuige of deskundige die door een partij is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
c. reis- en verblijfkosten van een partij,
d. verletkosten van een partij,
e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.
17. Het hof doet heden ook uitspraak in de zaken met de nummers WAHV 200.022.521 en WAHV 200.022.522, waarin [appellant] eveneens hoger beroep heeft ingesteld. De onderhavige zaak en voormelde zaken worden als een samenhangende zaak in de zin van artikel 3 van het Besluit beschouwd, nu nagenoeg gelijktijdig (binnen een periode van minder dan drie maanden) namens [appellant] tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden hoger beroep is ingesteld.
18. Niet gesteld of gebleken is dat [appellant] voor de procedures bij de officier van justitie en de kantonrechter kosten heeft gemaakt die gelet op artikel 1 van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen. Het verzoek zal in zoverre worden afgewezen.
19. In de onderhavige zaak is door een derde in de fase van het hoger beroep beroepsmatig rechtsbijstand verleend. Die kosten zijn in het Besluit forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van [appellant] heeft de volgende proceshandelingen verricht: indienen hoger beroepschrift bij het hof en het geven van een nadere toelichting. Blijkens de Bijlage bij het Besluit moet aan het indienen van een beroepschrift 1 punt worden toegekend en aan het geven van een nadere toelichting op het beroep 0,5 punt. De waarde per punt bedraagt € 322,-. Het hof past hier wegingsfactor 1 (gewicht van de zaak = gemiddeld) toe. Dit leidt tot de volgende berekening: 1,5 x € 322,- x 1 is € 483,-. Het hof zal derhalve de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot genoemd bedrag van € 483,-.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep bij de kantonrechter gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 9 maart 2008;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van [appellant], ter hoogte van € 483,-.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schuijlenburg, Beswerda en Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Van der Heide als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting, zijnde mr. Van der Heide buiten staat dit arrest te ondertekenen.