ECLI:NL:GHLEE:2009:BK1308

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002773-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling wegens bedreiging, vernieling en belaging in het kader van burenconflict

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte is veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren wegens bedreiging, vernieling en belaging, gepleegd in het kader van een langdurig burenconflict. De feiten vonden plaats tussen 15 juli 2004 en 11 oktober 2004, waarbij de verdachte de benadeelde partij heeft bedreigd met een koevoet en op verschillende momenten beledigende en kwetsende woorden heeft geuit. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege ernstige verzuimen in het voorbereidend onderzoek. Het hof heeft deze argumenten verworpen en geoordeeld dat er geen sprake is van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en de vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft ook de verbeurdverklaring van de koevoet bevolen, die is gebruikt bij de bedreiging. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de aanhoudende conflicten tussen de partijen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002773-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-070484-04
Arrest van 27 oktober 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1953] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 1 juli 2008 het arrest van dit gerechtshof van 14 augustus 2006 vernietigd. Het arrest van het hof was gewezen in hoger beroep van een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 31 mei 2005. De Hoge Raad heeft de zaak naar dit hof teruggewezen om, met inachtneming van zijn arrest, op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft een maatregel opgelegd en heeft voorts een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte voor het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar. Voorts heeft de advocaat-generaal de verbeurdverklaring gevorderd van de inbeslaggenomen koevoet, alsmede toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 1.013 euro, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Verdachte heeft ter zitting, onder verwijzing naar zijn aan het hof overgelegde stukken, betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte.
Daartoe heeft verdachte aangevoerd -samengevat- dat sprake is van ernstige verzuimen in het voorbereidend onderzoek, doordat zowel politie als openbaar ministerie partijdig zijn geweest, de waarheid hebben gemanipuleerd en buitenproportioneel tegen verdachte zijn opgetreden. Volgens verdachte hebben ambtenaren van politie geweigerd om de tegen-aangiften van verdachte op te nemen, bevinden zich in het dossier stukken die onwaarheden bevatten en heeft hij op basis van valse aangiften langdurig in een politiecel moeten verblijven. Door het inadequate handelen van politie en justitie is de waarheidsvinding thans onherstelbaar onmogelijk gemaakt. Er is volgens verdachte dan ook geen sprake geweest van een eerlijke procesgang en er is inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft aan het hof stukken overgelegd, waaruit blijkt dat hij, voor wat betreft de handelwijze van politie, gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden die de verschillende klachtprocedures bij de politie en de Nationale Ombudsman hebben te bieden. Daarnaast heeft verdachte klachtprocedures in de zin van artikel 12 Wetboek van Strafvordering aanhangig gemaakt. Op basis van de door verdachte overgelegde stukken, alsmede op grond van het strafdossier dat aan de onderhavige strafzaak ten grondslag ligt, constateert het hof dat, hoewel verdachte in genoemde klachtprocedures jegens de politie op enkele klachtonderdelen in het gelijk is gesteld, geenszins blijkt dat politie of justitie in de onderhavige zaak opzettelijk partijdig of inadequaat met de belangen van verdachte zijn omgegaan. Van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, in die zin dat door politie of justitie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake.
Ook overigens is het hof niet gebleken van onregelmatigheden of onvolkomenheden in de opsporing of vervolging waaraan enig rechtsgevolg, zoals bedoeld in artikel 359a lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, dient te worden verbonden
Met betrekking tot de door verdachte gestelde onwaarheden en valse aangiften, is het hof van oordeel dat -zo daar al sprake van zou zijn geweest- deze in voldoende mate zijn ondervangen doordat de door de verdachte betwiste getuigen in eerste aanleg dan wel ter zitting van het hof zijn gehoord. Daarmee hebben de vereiste toetsing van de betrouwbaarheid van de resultaten van het opsporingsonderzoek, het ondervragingsrecht van verdachte en het recht op hoor en wederhoor ten volle tot hun recht kunnen komen.
Het verweer van verdachte wordt dan ook verworpen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 11 oktober 2004, in de gemeente [gemeente], [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een koevoet, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de/een hand(en) op die [benadeelde] afgerend en/of toegelopen en/of (daarbij) opzettelijk voornoemde [benadeelde] dreigend de woorden heeft toegevoegd:"Ik sla je dood, ik sla je dood";
2
hij op of omstreeks 7 oktober 2004 te [plaats 1], opzettelijk en wederrechtelijk een schutting en/of een of meer rieten matten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3 primair
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2004 tot en met 6 oktober 2004, te [plaats 1], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [benadeelde], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen,
hebbende verdachte, in bovengenoemde periode op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, aldaar (telkens) ongewenst contact met die [benadeelde] gezocht en hem daarbij beledigende en/of kwetsende woorden toegevoegd, te weten:
- op of omstreeks 9 augustus 2004 heeft verdachte die [benadeelde] o.a. de woorden: "achterbakse schurk, komt er nog wat van" toegevoegd en/of
- op of omstreeks 11 augustus 2004 heeft verdachte die [benadeelde] o.a. voor leugenaar uitgemaakt en/of
-op of omstreeks 12 augustus 2004 heeft verdachte die [benadeelde] o.a. toegeschreeuwd dat hij een schurk was en/of
-op of omstreeks 13 augustus 2004 heeft verdachte die [benadeelde] o.a. uitgescholden voor achterbakse duivel en/of klootzak en/of
- op of omstreeks 16 augustus 2004 heeft verdachte die [benadeelde] o.a. uitgescholden voor schoft en/of schurk en/of
-op of omstreeks 17 augustus heeft verdachte o.a. vuile schoft in de richting van die [benadeelde] geroepen en/of
op of omstreeks 5 oktober 2004 heeft verdachte die [benadeelde] o.a. uitgescholden voor schurk en/of achterbakse buurman en/of
- op of omstreeks 6 oktober 2004 heeft verdachte die [benadeelde] o.a. toegeschreeuwd dat hij een grote leugenaar en/of een boef was:
subsidiair
hij op verschillende tijdstippen, althans enig tijdstrip, in of omstreeks de periode van
15 juli 2004 tot en met 6 oktober 2004, te [plaats 1], in elk geval in Nederland,
opzettelijk een persoon genaamd [benadeelde], in het openbaar mondeling heeft beledigd, door deze [benadeelde] (telkens) opzettelijk in het openbaar mondeling uit te schelden voor schurk en/of achterbakse buurman en/of achterbakse boef en/of (grote) leugenaar en/of achterbakse duivel en/of klootzak en/of (vuile) schoft, althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat
1
hij op 11 oktober 2004, in de gemeente [gemeente], [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een koevoet in de hand op die [benadeelde] toegelopen en heeft daarbij opzettelijk voornoemde [benadeelde] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik sla je dood, ik sla je dood";
2
hij op 7 oktober 2004 te [plaats 1], opzettelijk en wederrechtelijk rieten matten, toebehorende aan [benadeelde], heeft vernield;
3 primair
hij in de periode van 15 juli 2004 tot en met 6 oktober 2004, te [plaats 1], wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde], met het oogmerk die [benadeelde] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen, hebbende verdachte, in bovengenoemde periode op verschillende tijdstippen, aldaar telkens contact met die [benadeelde] gezocht en hem daarbij beledigende en/of kwetsende woorden toegevoegd, te weten:
- op 9 augustus 2004 heeft verdachte die [benadeelde] de woorden: "achterbakse schurk, komt er nog wat van" toegevoegd en
- op 11 augustus 2004 heeft verdachte die [benadeelde] voor leugenaar uitgemaakt en
- op 12 augustus 2004 heeft verdachte die [benadeelde] toegeschreeuwd dat hij een schurk was en
-op 13 augustus 2004 heeft verdachte die [benadeelde] uitgescholden voor achterbakse duivel en klootzak en
- op 16 augustus 2004 heeft verdachte die [benadeelde] uitgescholden voor schoft en schurk en
-op 17 augustus heeft verdachte vuile schoft in de richting van die [benadeelde] geroepen en
- op 5 oktober 2004 heeft verdachte die [benadeelde] uitgescholden voor schurk en achterbakse buurman en
- op 6 oktober 2004 heeft verdachte die [benadeelde] toegeschreeuwd dat hij een grote leugenaar en een boef was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort
vernielen;
3 primair: belaging.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde en door het hof bewezenverklaarde feit heeft verdachte aangevoerd dat hij heeft gehandeld uit noodweer. Zijn buurman, aangever [benadeelde], zou met een klauwhamer op verdachte zijn afgekomen en deze op dreigende wijze in zijn hand hebben gehouden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich daartegen heeft verdedigd met een koevoet, die hij bij zich had om een lat van de schutting te verwijderen en niet om zijn buurman mee te lijf te gaan.
Het hof volgt deze lezing van verdachte niet en gaat uit van de hierna weergegeven gang van zaken, zoals die uit de verklaringen van aangever [benadeelde] en zijn echtgenote [naam], alsmede de verklaring van verdachte bij de politie van 12 oktober 2004, naar voren komt. [benadeelde] was bezig om een rieten mat tegen de gezamenlijke schutting te spijkeren. Verdachte is naar [benadeelde] toegelopen en heeft gezegd dat hij het niet eens was met de gang van zaken. Verdachte is vervolgens zijn woning ingegaan, heeft daar een koevoet gepakt, is weer naar buiten gegaan en is, terwijl hij de koevoet omhoog hield, dreigend op [benadeelde] afgelopen. Daarbij heeft hij tot twee keer toe geroepen dat hij [benadeelde] zou doodslaan. Aldus is de dreiging van verdachte zelf uitgegaan. Vervolgens is het tot een handgemeen gekomen tussen verdachte en [benadeelde]. Het is niet aannemelijk geworden dat verdachte aangever [benadeelde] heeft bedreigd als reactie op en ter verdediging tegen een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf. Het hof verwerpt dit verweer dan ook en acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden ook overigens niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte.
Het hof heeft daarbij het navolgende in aanmerking genomen.
Reeds jaren bestaat tussen verdachte en zijn buurman een slepend conflict, waarvoor tot op heden geen oplossing in zicht lijkt te zijn. Hoewel dit conflict het leven van beide partijen in negatieve zin lijkt te beheersen en gevolgen heeft voor hun gezondheid en welbevinden, zijn geen van de betrokkenen van plan om bijvoorbeeld te verhuizen en zich op die wijze aan het conflict te onttrekken. Met de thans bewezenverklaarde feiten heeft verdachte zich in 2004 ook in strafrechtelijke zin schuldig gemaakt aan ernstig grensoverschrijdend gedrag jegens zijn buren.
Het hof heeft voorts gezien een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 16 juli 2009 waaruit niet blijkt van eerdere veroordelingen ter zake van strafbare feiten.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, alsmede gelet op het nog immer voortduren van de onenigheden, is het hof van oordeel dat een voorwaardelijke vrijheidsstraf, zoals in eerste aanleg opgelegd en in hoger beroep door de advocaat-generaal gevorderd, passend en geboden is.
Verbeurdverklaring
Het door het hof verbeurd te verklaren voorwerp - te weten een koevoet, kleur zwart - is vatbaar voor verbeurdverklaring. Immers, met behulp van dit voorwerp is het hiervoor onder 1 genoemde feit begaan, terwijl uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat het voorwerp toebehoort aan verdachte.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg gedeeltelijk is toegewezen en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering is van de zijde van verdachte niet, dan wel niet voldoende weersproken. Derhalve staat vast dat door de bewezenverklaarde feiten aan de benadeelde partij schade is toegebracht tot een bedrag van € 513,- (immateriële schade - naar redelijkheid en billijkheid - ad € 500,- en € 13,- ter zake van een rieten mat).
Met betrekking tot de overige onderdelen van de vordering van de benadeelde partij - te weten: de kosten van een nieuwe bril, de reiskosten [plaats 1]-[plaats 2] v.v. en de extra telefoonkosten - is het hof van oordeel dat het daarbij niet om schade gaat, die rechtstreeks is toegebracht door de hiervoor bewezenverklaarde feiten. Gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering dient de benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet ontvankelijk te worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding en dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het hof acht het passend dit bedrag tevens toe te wijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 57, 285, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twee maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart verbeurd: een koevoet;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van vijfhonderddertien euro;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vijhonderddertien euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen van het geding.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. L.T. Wemes, voorzitter, mr. G. Dam en mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van G.G. Eisma als griffier.