parketnummer: 24-000099-09
parketnummer eerste aanleg: 19-605338-08
Arrest van 20 oktober 2009 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van
9 januari 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B.M.J.C. van Lee, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2009, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 26 november 2007 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [straat], in elk geval op of aan een openbare weg en/of plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit:
- het met de fiets inrijden op die [slachtoffer], tengevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- het slaan en/of stompen en /of schoppen van die [slachtoffer] en/of (vervolgens)
- (nogmaals) inrijden met de fiets op die [slachtoffer].
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 november 2007 te [plaats] met een ander op een openbare plaats openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het met de fiets inrijden op die [slachtoffer], ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en het slaan en schoppen van die [slachtoffer] en nogmaals inrijden met de fiets op die [slachtoffer].
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
De verdachte en zijn raadsvrouw hebben aangevoerd dat, daar waar geweldshandelingen door de verdachte zijn begaan, die geweldshandelingen door hem zijn verricht ter noodzakelijke verdediging van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van [medeverdachte] door [slachtoffer] (noodweer).
Subsidiair is aangevoerd dat, daar waar geweldshandelingen door de verdachte zijn begaan, die geweldshandelingen zijn verricht in een situatie waarin de verdachte heeft verondersteld dat zijn optreden tegen [slachtoffer] geboden was ter noodzakelijke verdediging van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van [medeverdachte] door [slachtoffer] (putatief noodweer). Eén en ander dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging, aldus de raadsvrouw.
Gelet op de inhoud van het strafdossier, waarvan met name de aangifte door [slachtoffer] en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], acht het hof niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van [medeverdachte] door [slachtoffer]. Het hof acht evenmin aannemelijk geworden dat [medeverdachte] tegen een gevel of etalageruit stond en dat [slachtoffer] hem met een scherp voorwerp dreigde op het moment dat verdachte kennis nam van de onenigheid tussen die twee. Daarbij overweegt het hof dat indien en voor zover de handelwijze van [slachtoffer] jegens [medeverdachte] al als een ogenblikkelijke aanranding zou moeten worden aangemerkt, die handelwijze niet wederrechtelijk was nu die [slachtoffer] (wel) handelde uit gerechtvaardigde noodweer tegen de (ongeprovoceerde) agressie van die [medeverdachte]. Aldus heeft voor de verdachte niet bestaan een noodweersituatie als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Het beroep op putatief noodweer moet eveneens worden verworpen nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van de vraag of zich met betrekking tot [medeverdachte] (als potentieel slachtoffer) een noodweersituatie voordeed. Daarbij is van belang dat de verdachte, die naar eigen zeggen de aanleiding van het conflict niet kende, naar het oordeel van het hof te snel c.q. te gemakkelijk is gekomen tot de door hem gepleegde geweldshandelingen, hetgeen feitelijk tot gevolg heeft gehad dat hij de agressor heeft bijgestaan in plaats van het slachtoffer.
Van feiten of omstandigheden waaruit moet volgen dat het voor de verdachte niet mogelijk was zich omtrent de feitelijke situatie beter op de hoogte te stellen alvorens hij - tijdig - ter verdediging in het conflict zou hebben kunnen interveniëren, is niet gebleken.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het hof zowel het beroep op noodweer als het beroep op putatief noodweer.
Het hof acht het feit en de verdachte derhalve strafbaar, nu overige strafuitsluitingsgronden evenmin aanwezig worden geacht.
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dat feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 26 november 2007 samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer]. De verdachte en [medeverdachte] hebben door hun gewelddadige optreden een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en voorts hebben zij gevoelens van onveiligheid opgewekt bij het publiek dat hier ongewild getuige van is geweest. Daarnaast is dergelijk openlijk gewelddadig optreden in het algemeen - en in vereniging in het bijzonder - zeer bedreigend en versterkt het de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen.
Het hof hanteert ter zake van een dergelijk delict een oriëntatiepunt voor straftoemeting dat op zich de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf impliceert.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 juli 2009, waaruit ten voordele van de verdachte blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit.
In het voordeel van de verdachte wordt tevens meegewogen dat het hof wil aannemen dat de verdachte door het conflict min of meer overvallen is geweest en dat hij niet betrokken was bij de daaraan voorafgaande pesterijen jegens het slachtoffer.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dat feit is begaan en de persoon van de verdachte, is het hof van oordeel dat aan de verdachte een werkstraf van hierna te melden duur dient te worden opgelegd.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van dertig uren, met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van vijftien dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. E. Pennink, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. E. Pennink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.