parketnummer: 24-000999-08
parketnummer eerste aanleg: 19-606339-07
Arrest van 20 oktober 2009 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van
4 april 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1960] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres] -I,
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2009, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf, bestaande uit een voorwaardelijke werkstraf, voor de duur van twintig uren, subsidiair tien dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 21 juni 2007, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte in genoemde periode
- meermalen een brief aan die [slachtoffer] geschreven, waarin verdachte die [slachtoffer] (nadrukkelijk) vraagt om met hem, verdachte, in contact te treden en/of
- meermalen SMS-berichten aan die [slachtoffer] verzonden.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof toegegeven dat hij inderdaad de in de tenlastelegging omschreven gedragingen heeft verricht. Zo heeft hij verklaard dat hij meermalen een brief aan [slachtoffer] heeft geschreven waarin hij haar (nadrukkelijk) vraagt met hem in contact te treden en dat hij meermalen met dat doel SMS-berichten aan haar heeft verzonden.
Verdachte stelt zich echter op het standpunt dat hij zich hiermee niet aan het strafbare feit van stalking schuldig heeft gemaakt. Verdachte meende namelijk dat hij dit mocht doen, aan de ene kant omdat hij vanuit zijn levensovertuiging van mening is dat het ook voor [slachtoffer] heilzaam zou zijn om met hem tot verzoening te komen, anderzijds omdat hij meent dat hij er recht op heeft dat [slachtoffer] hem op voor hem bevredigende wijze uitlegt waarom de arbeidsverhouding die hij met haar heeft gehad, verbroken is. Hij bestrijdt dus de wederrechtelijkheid van zijn handelen.
Omtrent dit bewijsverweer overweegt het hof in de eerste plaats dat uit de stukken en uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat [slachtoffer] geen nader contact met verdachte meer wilde. Ondanks dat is hij niet opgehouden [slachtoffer] brieven en SMS-berichten te sturen om toch zijn doel te bereiken. Zo doende heeft hij die [slachtoffer] geen keuze gelaten in het al dan niet aanvaarden van contact met verdachte en heeft hij opzettelijk inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Wetenschap omtrent de strafbaarheid en omtrent het opzet op de wederrechtelijkheid zijn voor het begaan van het ten laste gelegde feit niet vereist.
Het hof verwerpt dan ook het verweer van verdachte dat niet kan worden bewezen dat hetgeen hij heeft gedaan wederrechtelijk is.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 februari 2007 tot en met 21 juni 2007 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, immers heeft verdachte in genoemde periode meermalen een brief aan die [slachtoffer] geschreven, waarin verdachte die [slachtoffer] nadrukkelijk vraagt om met hem, verdachte, in contact te treden en meermalen SMS-berichten aan die [slachtoffer] verzonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vier maanden schuldig gemaakt aan stalking van [slachtoffer]. Door haar telkens brieven en sms-berichten te sturen met gebiedende c.q. dwingende teksten, heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer]. Blijkens de aangifte was deze correspondentie van de kant van de verdachte van een dusdanige intensiteit dat daardoor de psychische gesteldheid van [slachtoffer] ernstig ontregeld raakte.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 juli 2009 blijkt ten voordele van de verdachte dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit.
Het hof heeft tevens rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze naar voren zijn gekomen in het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland van 28 januari 2008 en zoals deze ter terechtzitting zijn gebleken.
Met name houdt het hof rekening met de motieven die verdachte voor zijn handelen heeft gegeven, met de omstandigheden dat hij met het maken van inbreuk op aangeefsters persoonlijke levenssfeer korte tijd na de aangifte d.d. 21 juni 2007 vrijwel geheel is gestopt en dat hij ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat hij aangeefster in de toekomst met rust zal laten. Om die reden is het hof van oordeel dat de oplegging van een vrijheidsstraf thans niet noodzakelijk is.
Wel is het hof van oordeel dat uit een oogpunt van normhandhaving en om verdachte af te houden van herhaling van het plegen van een soortgelijk strafbaar feit de oplegging van een werkstraf geboden is. Het hof is van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke werkstraf van gelijke duur als door de advocaat-generaal is gevorderd.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van twintig uren, met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van
tien dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. P.J.M. van den Bergh en mr. E. Pennink, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. E. Pennink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.