ECLI:NL:GHLEE:2009:BK0203

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000197-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding en bewijs van cocaïnebezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 14 oktober 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1976 en thans verblijvende in PI Rijnmond, was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, namelijk het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarna het hof het vonnis heeft vernietigd en opnieuw recht heeft gedaan.

Het hof oordeelt dat de staandehouding van de verdachte onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond op het moment van de staandehouding. Desondanks oordeelt het hof dat de daaropvolgende aanhouding niet 'geïnfecteerd' was door deze onrechtmatigheid. De verdachte had een witte substantie overhandigd aan de politie, die hij als cocaïne identificeerde. Het hof acht de verklaring van de verdachte, die als ervaringsdeskundige kan worden aangemerkt, voldoende om te concluderen dat de inbeslaggenomen substantie cocaïne betrof.

De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte schuldig zou worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof heeft, rekening houdend met de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte, besloten om geen straf of maatregel op te leggen. Het hof heeft daarbij artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet toegepast. De uitspraak van het hof houdt in dat de verdachte wordt vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten en dat het bewezen verklaarde feit als strafbaar wordt aangemerkt zonder strafoplegging.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000197-08
Parketnummer eerste aanleg: 17-811007-07
Arrest van 14 oktober 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 16 januari 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in PI Rijnmond, gevangenis De IJssel te Krimpen aan den IJssel,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.M. van Dam, advocaat te Den Haag.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en heeft gevorderd dat het hof verdachte daaraan schuldig zal verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 15 november 2007, te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Overwegingen omtrent het bewijs
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, waartoe hij een tweetal gronden heeft aangevoerd.
Verdachte dient in de eerste plaats te worden vrijgesproken, omdat - kort gezegd - op het moment van de staande houding van de bestuurder van de auto er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Het als gevolg daarvan verkregen bewijs dient naar de opvatting van de raadsman als onrechtmatig verkregen te worden beschouwd en daarom uitgesloten te worden van het bewijs, zodat - bij het ontbreken van voldoende wettig bewijs - vrijspraak volgt.
In de tweede plaats - indien het hof het hiervoor weergegeven standpunt niet zou delen - dient verdachte te worden vrijgesproken, om reden dat geen toereikend bewijs voorhanden is dat de door verdachte uitgeleverde stof ook daadwerkelijk cocaïne bevatte, nu de door de politie uitgevoerde MMC-cocaïnetest niet voor100% betrouwbaar is en verdachte de stof nog niet had gebruikt.
Uit het proces-verbaal van aanhouding alsmede de ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte leidt het hof de navolgende gang van zaken af.
Verdachte rijdt op 15 november 2007, als bestuurder dan wel als passagier, in een voertuig, een groene Hyundai Lantra, kenteken [kenteken], over de [straat 1] te [plaats], tezamen met twee anderen. Een aldaar aanwezige politie-eenheid te voet identificeert het voertuig als ambtshalve bekend en stelt (tevens) vast dat "één van de inzittenden bekend was met de Opiumwet". Per mobilofoon wordt daarop om assistentie gevraagd. De daartoe opgeroepen verbalisanten zien het betreffende voertuig rijden op de [straat 2], alwaar zij de bestuurder staande houden. Als het bestuurdersportierraampje wordt geopend, neemt de betreffende verbalisant een penetrante weedlucht waar. Op grond daarvan wordt uitlevering van drugsgerelateerde zaken gevorderd. Verdachte overhandigt daarop een harde witte substantie onder de mededeling dat het cocaïne betreft. Verdachte wordt daarop aangehouden.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
Gelet op de aard van de mededeling van de politie-eenheid te voet ligt het in de rede aan te nemen dat de daarop volgende staandehouding was gebaseerd op artikel 9 van de Opiumwet. Verdachte kon naar het oordeel van het hof op grond van de enkele en weinig specifieke, dan wel weinig specifiek in het dossier weergegeven, mededeling van voornoemde politie-eenheid op het moment van de staandehouding niet worden aangemerkt als verdachte in de zin van artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof stelt dan ook vast dat die staandehouding onrechtmatig is geweest, doch tevens dat kan worden volstaan met de constatering daarvan. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de daarop volgende aanhouding, op heterdaad, door die onrechtmatige staandehouding niet is "geïnfecteerd", op zichzelf dient te worden beschouwd en als rechtmatig moet worden aangemerkt. De (vrijwillige) uitlevering van de "witte substantie" alsmede de daaromtrent door verdachte afgelegde verklaring acht het hof daarom rechtmatig verkregen.
Uit het proces-verbaal van aanhouding komt naar voren dat verdachte - naar aanleiding van een algemeen aan alle inzittenden van de auto gedaan verzoek tot uitlevering van eventueel drugsgerelateerde zaken - aan verbalisanten een substantie heeft overhandigd ten aanzien waarvan verdachte heeft verklaard dat dit cocaïne betrof. Uit de verklaring van verdachte blijkt voorts dat hij weliswaar een regelmatig gebruiker van cocaïne is, maar dat hij deze cocaïne nog niet had gebruikt.
Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de overhandigde witte substantie na weging een hoeveelheid betrof van 6,7 gram en dat de op een klein deel daarvan, volgens de gebruiks- voorschriften uitgevoerde zogenoemde MMC-test als resultaat gaf dat de kristallen in de ampul blauw kleurden, hetgeen duidt op de aanwezigheid van cocaïne.
Anders dan de raadsman heeft bepleit en ook anders dan het oordeel van de rechter in eerste aanleg acht het hof hetgeen verdachte is ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen. Het hof baseert dit oordeel op de verklaring van verdachte, die als regulier gebruiker van cocaïne als ervaringsdeskundige kan worden aangemerkt, zowel waar het gaat om identificatie van de stof als om de reputatie van dealers. De "witte substantie" is door verdachte eigener beweging als zijnde cocaïne aan de verbalisanten gepresenteerd. Zijn verklaring wordt ondersteund door de resultaten van de MMC-test. Gelet op de vorenstaande omstandigheden acht het hof de mogelijkheid dat de inbeslaggenomen stof geen cocaïne zou bevatten hoogst onaannemelijk. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 15 november 2007, te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,7 gram, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder C, gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Motivering toepassing artikel 9a Wetboek van Strafrecht
Het hof heeft de wijze waarop de zaak in hoger beroep moet worden afgedaan bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. Hij werd aangehouden, terwijl hij in het bezit was van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke stof een gevaar vormt voor de volksgezondheid en dat de verkrijging en het gebruik daarvan velerlei vormen van (vermogens)criminaliteit en overlast meebrengen.
Het hof heeft tevens gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 29 september 2009, waaruit blijkt dat hij enkele malen eerder is veroordeeld voor strafbare feiten van diverse aard.
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen dat verdachte op 1 juli 2009 door de rechtbank te 's-Gravenhage is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk, met oplegging van een bijzondere voorwaarde. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk geworden. Er is geen aanleiding voor de veronderstelling dat de straftoemeting in die zaak hoger zou zijn uitgevallen, indien de thans ter beoordeling staande strafzaak daarin zou zijn betrokken. Zonder af te doen aan de ernst van het onderhavige feit en het strafblad van verdachte, dat een zeker gevaar voor herhaling in zich draagt, is het hof - met de advocaat-generaal - van oordeel dat de werking van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in dit geval meebrengt dat aan verdachte geen straf of maatregel moet worden opgelegd voor het thans bewezen verklaarde feit.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
legt aan verdachte geen straf of maatregel op.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. L.T. Wemes en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Deuring voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.