ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ8709

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001475-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over mishandeling met zwaar lichamelijk letsel na schoolincident

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 28 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1991, was betrokken bij een incident op school op 23 oktober 2007, waarbij hij het slachtoffer, [benadeelde], tijdens een pauze drie vuistslagen in het gezicht gaf, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. In eerste aanleg was de verdachte deels vrijgesproken en deels ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel, en verwierp het beroep op noodweer, omdat de reactie van de verdachte niet proportioneel was ten opzichte van de aanranding door het slachtoffer. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een werkstraf op van tachtig uren, met een vervangende jeugddetentie van veertig dagen. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 3.317,40, inclusief schadevergoeding voor immateriële schade. Het hof overwoog dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat er persoonlijke omstandigheden waren die in zijn voordeel pleitten, maar dat de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar wogen in de strafmaat.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001475-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-641263-07
Arrest van 28 september 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van 23 mei 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H.G.E. Klatter, advocaat te Veendam.
Het vonnis waarvan beroep
De kinderrechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis, met vrijspraak van het primair ten laste gelegde, voor het subsidiair ten laste gelegde ontslagen van alle rechtsvervolging. De kinderrechter heeft voorts beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde feit zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen jeugddetentie en een maand jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van vijfduizend zeshonderdnegenenzestig euro en vierentwintig cent zal worden toegewezen, en dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na de door de eerste rechter toegelaten wijziging, ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 23 oktober 2007 te [plaats]aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van het bot van de voorhoofdsholte links heeft toegebracht, door deze opzettelijk en met kracht meerdere vuistslagen in het gezicht te geven;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 23 oktober 2007 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde]), met kracht meerdere vuistslagen in het gezicht heeft gegeven, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van het bot van de voorhoofdsholte links, althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak
Het hof acht, evenals de advocaat-generaal en de raadsvrouw, niet bewezen hetgeen primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Overweging omtrent het bewijs
In het dossier bevindt zich een aantal verklaringen van personen die getuige zijn geweest van de onderhavige gebeurtenis. Het hof stelt op grond van deze verklaringen vast dat de gang van zaken op 23 oktober 2007 als volgt is geweest:
- [benadeelde] staat in de middagpauze met drie meisjes te praten in de gang van de school ter hoogte van de werkruimte van de conciërge;
- verdachte loopt langs de plaats waar [benadeelde] staat en botst moedwillig met zijn schouder tegen de schouder van [benadeelde]1, waarna hij direct aan [benadeelde] vraagt: "Wat doe je nou?";
- [benadeelde] duwt daarop tegen verdachte en verdachte duwt [benadeelde];
- [benadeelde] grijpt verdachte met een hand bij de keel vast, waarop verdachte [benadeelde] drie keer met de vuist in het gezicht slaat.
Naar het oordeel van het hof is onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte na het over en weer duwen met [benadeelde] is weggelopen nu, behalve verdachte en na te melden [getuige 1], niemand daarover heeft verklaard. Evenmin acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat verdachte op enig moment zodanig tegen een muur of deur is komen te staan, dat hij geen kant meer op kon. Geen van de getuigen verklaart daarover, en ook verdachte zelf heeft aanvankelijk niet vermeld dat hij zodanig klem stond dat hij niets meer kon doen. Hij verklaart daar pas over nadat [getuige 1], gehoord op 19 mei 2008, dit element heeft toegevoegd. Wanneer verdachte daadwerkelijk zodanig in het nauw zou zijn gedreven dat - zoals hij thans stelt - slaan de enige uitweg was, zouden niet alleen een of meer getuigen daarover hebben verklaard, maar zou verdachte dat van meet af aan hebben verklaard.
Het hof laat bij de waardering van de bewijsmiddelen zowel de op schrift gestelde verklaring van eind maart 2008 als de later bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [getuige 1] buiten beschouwing. De verklaringen van [getuige 1] wijken op essentiële punten zodanig af van de verklaringen van aangever, verdachte en anderen, dat deze naar het oordeel van het hof noch voor het bewijs, noch ter ontlasting van verdachte kunnen worden gebruikt.
Met voormeld 'afwijken op essentiële punten' heeft het hof het oog op het navolgende:
- Volgens [getuige 1] vangt het incident aan doordat verdachte tegen [benadeelde] wordt aangeduwd. [getuige 2]2 is de enige getuige die dat in enige mate ondersteunt door te verklaren: "Volgens mij kreeg verdachte toen een duwtje waardoor hij met [benadeelde] in aanraking kwam". Uit de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4]3 vloeit voort dat verdachte niet werd geduwd. Verdachte zelf verklaart er niet over dat hij door een derde werd geduwd, en in de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof ligt besloten dat er niet iemand in zijn buurt was die hem geduwd zou kunnen hebben. Degene met wie hij in gesprek was, [getuige 5], liep immers - volgens verdachte - voor hem uit;
- Volgens [getuige 1] heeft [benadeelde] direct na het eerste contact, waarbij verdachte tegen [benadeelde] aan kwam, verdachte bij de keel gegrepen. Volgens de verklaringen van [getuige 1] is er niet over en weer geduwd tussen [benadeelde] en verdachte, terwijl alle anderen hierover vrijwel eenduidig verklaren;
- Ten slotte heeft [getuige 1] (toen) als enige verklaard dat [benadeelde] verdachte tegen een deur duwde. Dat verdachte - pas na het bekend worden van de verklaring van [getuige 1] - verklaart dat hij door [benadeelde] tegen de muur werd geduwd maakt dit niet anders.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 23 oktober 2007 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde]), meerdere vuistslagen in het gezicht heeft gegeven, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van het bot van de voorhoofdsholte links heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
subsidiair:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Strafbaarheid
Namens verdachte is ter terechtzitting van het hof ter zake van het subsidiair ten laste gelegde een beroep gedaan op noodweer. De raadsvrouw heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verdachte, na het over en weer duwen, bij [benadeelde] wegliep. Verdachte werd daarop plotseling door [benadeelde] bij de keel gegrepen en tegen een deur geduwd, waardoor hij geen adem meer kreeg. Voor verdachte bestond op dat moment en in die situatie geen andere mogelijkheid dan het geven van een aantal vuistslagen aan zijn belager. Voor zover het hof mocht oordelen dat hij de grenzen van proportionaliteit heeft overschreden voert de raadsvrouw aan, dat verdachte door het hele gebeuren in een zodanig hevige gemoedstoestand verkeerde dat niet van hem verwacht kon worden dat hij nog adequaat kon reageren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Uit de inhoud van het dossier en de behandeling ter zitting is in voldoende mate gebleken dat verdachte door [benadeelde] bij de keel werd gegrepen.
Aldus was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf. De volgende te beantwoorden vraag is of de bewezen verklaarde gegeven vuistslagen door verdachte geboden waren door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf. Naar het oordeel van het hof was het toebrengen van die vuistslagen niet geboden. Uit hetgeen hiervoor in de bewijsoverwegingen is gezegd blijkt dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte zodanig tegen een muur of deur is geduwd dat hij geen kant meer op kon. Verdachte had zich aan de situatie kunnen onttrekken door bijvoorbeeld weg te lopen. Verdachtes reactie was evenmin proportioneel. Verdachte heeft verklaard drie maal gericht tegen het hoofd van het slachtoffer te hebben geslagen. Verdachtes handelen staat daarmee niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding door [benadeelde]. Verdachtes reactie vertoont het karakter van een tegenaanval en niet van een (noodzakelijke) verdediging.
Verdachte heeft betoogd dat zijn vuistslagen zijn ingegeven door ademnood als gevolg van het bij de keel vastpakken door [benadeelde].
Ter zitting van het hof heeft deskundige Bloem verklaard dat ingeval van ademnood er in de hersenen een neurologische verandering optreedt in die zin dat de hersenfunctie overschakelt van de indirecte route op de directe route. In de laatste situatie blijken personen zich met maaiende en ongecontroleerde armbewegingen te manifesteren. Het hof stelt vast dat daar bij verdachte geen sprake van was nu hij [benadeelde] tot drie keer toe gericht heeft geslagen. De wijze van slaan komt aldus niet overeen met een noodzakelijke verdediging.
Aan verdachte komt derhalve geen beroep op noodweer toe, en het hof verwerpt dit verweer dan ook.
Ten aanzien van het beroep op noodweerexces overweegt het hof dat het bestaan van een situatie van noodzakelijke verdediging aannemelijk moet zijn geworden. Uit het voorgaande blijkt dat zulks naar het oordeel van het hof niet het geval is. Reeds daarom verwerpt het hof dat verweer.
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden ook overigens niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zonder directe aanleiding de fysieke confrontatie gezocht met [benadeelde] door met zijn schouder tegen hem aan te botsen. Hij nam vervolgens direct een - minst genomen - beschuldigende houding aan door aan [benadeelde] te vragen waarom hij dat deed. Nadat [benadeelde] en verdachte elkaar vervolgens over en weer hebben geduwd, grijpt [benadeelde] verdachte bij de keel. Verdachte reageert daarop door [benadeelde] een aantal malen met gebalde vuist tegen het hoofd te slaan. Verdachte heeft, door zo te handelen, een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde].
Als gevolg van de vuistslagen heeft [benadeelde] zodanig zwaar lichamelijk letsel opgelopen, dat een chirurgische ingreep noodzakelijk was om het letsel te herstellen. Door die ingreep heeft [benadeelde] nu een litteken over de gehele bovenkant van zijn hoofd, van zijn linker- tot zijn rechteroor.
Aan een verdachte die wegens een dergelijk feit wordt veroordeeld, wordt overeenkomstig de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten straftoemeting - in beginsel - een vrijheidsstraf opgelegd.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 28 mei 2009 - niet eerder is veroordeeld ter zake van enig feit. Het hof heeft voorts in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze door hem, zijn ouders en zijn raadsvrouw ter terechtzitting naar voren zijn gebracht. Onder meer is gesteld dat verdachte in het examenjaar door school is geschorst en dat (de publiciteit omtrent) het incident negatieve financiële gevolgen heeft gehad voor de sportschool van zijn ouders. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 23 januari 2008.
Het hof acht het op grond van het voorgaande passend en geboden om aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur op te leggen.
Benadeelde partij [benadeelde]
Gebleken is dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg niet is toegewezen en dat hij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat aan voornoemde benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreekse schade is toegebracht. Het hof stelt deze schade als volgt vast:
- reiskosten in verband met behandeling in het ziekenhuis te Assen, onweersproken, op een bedrag van € 92,40;
- kosten in verband met een drietal behandelingen door een psycholoog, onvoldoende weersproken, op een bedrag van
€ 225,--;
- vergoeding van immateriële schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, tot een bedrag van € 3.000,-- met afwijzing van hetgeen meer of anders is verzocht.
Het totaal van de toe te wijzen vergoeding komt daarmee op een bedrag van € 3.317,40.
Het hof volgt het verweer ten aanzien van de gevorderde vergoeding in verband met de door de vader van de benadeelde partij opgenomen verlofdagen. Het hof is met verdachte van oordeel dat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd.
Het verweer dat de vordering op het punt van vergoeding van immateriële schade niet zodanig eenvoudig is, dat deze zich leent voor voeging in het strafgeding verwerpt het hof. Naar het oordeel van het hof is evident dat een slachtoffer van een delict als het onderhavige, met (lichamelijke) gevolgen als in het onderhavige geval, te kampen heeft met langdurige pijn, schaamte (in verband met een groot ontsierend litteken) en angst. Dat het slachtoffer zulks heeft, en nog steeds moet ondergaan, is van de zijde van verdachte niet bestreden. Het hof stelt de immateriële schade daarom als voormeld vast.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aan verdachte zal de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag ten behoeve van voornoemd slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22b, 36f, 77a, 77g, 77m, 77n en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, dat wil zeggen: het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van tachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door veertig dagen jeugddetentie;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van drieduizend driehonderdzeventien euro en veertig cent;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt
- tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van drieduizend driehonderdzeventien euro en veertig cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van drieënveertig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. E. Pennink, in tegenwoordigheid van mr. A. Meester als griffier, zijnde mr. E. Pennink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.