ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ6856
Gerechtshof Leeuwarden
Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 3 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De zaak betreft de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die in eerste aanleg was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.182,46 aan de Staat. De politierechter had dit bedrag geschat als het wederrechtelijk verkregen voordeel uit strafbare feiten die de veroordeelde had gepleegd. De veroordeelde heeft tijdig hoger beroep aangetekend tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel opnieuw vaststelt op hetzelfde bedrag van € 4.182,46 en de veroordeelde de verplichting oplegt dit bedrag aan de Staat te betalen. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft verkregen uit het bewezen verklaarde feit of andere soortgelijke feiten.
Gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat er niet voldoende aanwijzingen zijn dat de veroordeelde uit de strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, waardoor de vordering niet kan worden toegewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier.