Parketnummer: 24-000493-09
Parketnummer eerste aanleg: 18-670340-08
Arrest van 31 augustus 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 12 februari 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. H. Polat, advocaat te Lelystad.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 12 juli 2008, te [plaats], in/uit een filiaal van het winkelbedrijf [winkel], gevestigd aan of nabij de [straatnaam], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een pak wasmiddel en/of snoepgoed (bounty, mars, snickers, donuts en/of chocolade), totale winkelwaarde euro 51,29, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf de [winkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (medewerkers [winkel]), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte toen zij door een of meer van genoemde medewerkers werd aangesproken en vastgepakt, zich heeft losgerukt en/of losgeslagen;
2.
zij op of omstreeks 15 juli 2008, te [plaats], aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van [naam], surveillant, receptie [plaats], opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van diefstal met geweld, in vereniging gepleegd (312, lid 2, sub 2 Wetboek van Strafrecht) van haar jas (inhoudende portemonnee met geld, een ID kaart en/of zorgpas), welk feit gepleegd zou zijn op 12 juli 2008 te [plaats].
Bewijsoverweging
Verdachte heeft ontkend dat zij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal van boodschappen uit de [winkel] te [plaats]. Nadat zij de [winkel] was uitgelopen, werd zij zomaar bij haar jas vastgepakt door de winkelmedewerkers. Daarbij hebben de winkelmedewerkers haar jas afgepakt, met daarin onder andere haar portemonnee. De door haar gedane aangifte is derhalve terecht gedaan, aldus verdachte. De raadsman heeft in aanvulling daarop bepleit verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde, omdat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte goederen heeft gestolen. Evenmin blijkt uit de bewijsmiddelen dat zij samen met anderen in de winkel was en dat die personen boodschappen hebben gestolen. Dat verdachte zich tegen de winkelmedewerkers heeft willen verdedigen is geen geweld als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. Zij heeft daarbij pijn ondervonden, waarvan zij - volgens de raadsman - terecht aangifte heeft gedaan.
Het hof overweegt dat uit de verklaringen van winkelmedewerker [slachtoffer 1] blijkt dat hij op de bewakingsbeelden heeft gezien dat verdachte een pak wasmiddel onder haar jas verstopte. Hij heeft eveneens op de bewakingsbeelden gezien dat verdachte en twee andere vrouwen samen bij de snoepafdeling stonden. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij heeft gehoord dat deze drie vrouwen met elkaar spraken in de winkel. Winkelmedewerker [slachtoffer 2] heeft gezien dat één van de vrouwen snoepgoed en wasmiddel onder haar jas verborg. Onderling spraken zij met elkaar in een buitenlandse taal, aldus [slachtoffer 2]. Toen verdachte de winkel uitliep zonder het door haar uit de schappen gepakte snoepgoed en wasmiddel af te rekenen, hebben voornoemde winkelmedewerkers haar geprobeerd tegen te houden. Uit de tot het dossier behorende camerabeelden die hiervan zijn gemaakt blijkt dat verdachte door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij haar jas en polsen wordt vastgepakt en zich (met kracht) losrukt. Uit de beelden blijkt niet dat verdachte zich verdedigt tegen de winkelmedewerkers, zoals de raadsman heeft betoogd. Met achterlating van haar jas vlucht zij vervolgens weg. Uit een proces-verbaal (dossierpagina 4), blijkt dat drie buitenlands uitziende vrouwen kleding en [winkel]-boodschappen, waaronder wasmiddel, hebben achtergelaten in de tuin van een woning aan de [straatnaam] te [plaats] (hetgeen vlakbij de [winkel] aan de [straatnaam] te [plaats] is), en er gezamenlijk in een auto vandoor zijn gegaan.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen, alsmede gelet op de kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte omtrent haar beweegredenen om de winkel in grote haast te verlaten (tegenover winkelmedewerker [slachtoffer 1] heeft verdachte verklaard dat zij geld moest pinnen alvorens de boodschappen af te kunnen rekenen, terwijl verdachte ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat zij haast had, omdat zij haar trein moest halen) welke verklaring kennelijk is afgelegd om te verhullen dat verdachte samen met anderen in de winkel een diefstal heeft gepleegd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal in vereniging gevolgd van geweld.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, acht het hof tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een valse aangifte heeft gedaan tegen de medewerkers van de [winkel]. Verdachte heeft tegen hen geen aangifte gedaan van mishandeling, zoals de raadsman heeft betoogd, maar van dieftal met geweld van haar jas, terwijl uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat daarvan in het geheel geen sprake is.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 12 juli 2008, te [plaats], uit een filiaal van het winkelbedrijf [winkel], gevestigd aan de [straatnaam], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een pak wasmiddel en snoepgoed (bounty, mars, snickers, donuts en chocolade), totale winkelwaarde euro 51,29, toebehorende aan winkelbedrijf de [winkel], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (medewerkers [winkel]), gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte toen zij door genoemde medewerkers werd aangesproken en vastgepakt, zich heeft losgerukt;
2.
zij op 15 juli 2008, te [plaats], aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van [naam], surveillant, receptie [plaats], opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van diefstal met geweld, in vereniging gepleegd (312, lid 2, sub 2 Wetboek van Strafrecht) van haar jas (inhoudende portemonnee, een ID kaart en zorgpas), welk feit gepleegd zou zijn op 12 juli 2008 te [plaats].
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1: diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen gevolgd van geweld tegen personen om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken;
feit 2: aangifte doen van een strafbaar feit, wetende dat het niet gepleegd is.
Strafbaarheid
Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn niet aanwezig.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich te [plaats] op 12 juli 2008 samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal gevolgd van geweld. Verdachte en haar medeverdachten hebben boodschappen weggenomen uit een supermarkt. Toen verdachte daarop werd aangesproken, probeerde zij te vluchten. Zij heeft zich vervolgens losgerukt uit de greep van de winkelmedewerkers en is er vandoor gegaan. Door zo te handelen heeft verdachte schade en overlast veroorzaakt voor het winkelbedrijf en haar medewerkers. Daarnaast heeft zij een valse aangifte gedaan tegen de winkelmedewerkers van die supermarkt van diefstal met geweld van haar jas.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 juli 2009 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van winkeldiefstallen tot werkstraffen en tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf. Desondanks gaat verdachte door met het plegen van diefstallen.
Een voorlichtingsrapport d.d. 21 oktober 2008, ondertekend door M. Groeneveld, reclasseringswerker, werkzaam bij Reclassering Nederland, vermeldt dat verdachte de zorg heeft voor twee kleine kinderen.
Gelet op de ernst van de feiten en de specifieke recidive betreffende verdachte, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet in de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof dat zij niet gedetineerd kan worden, omdat zij de zorg heeft voor haar twee kinderen en haar familie, geen reden om van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf af te zien, nu ter zitting is gebleken dat haar echtgenoot en diens moeder in staat moeten worden geacht om voor de kinderen te zorgen. Mede om verdere recidive te voorkomen, zal het hof een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
Het hof acht de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf passend en geboden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 188, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van acht weken;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van vier weken, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. P.J.M. van den Bergh en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier, zijnde mr. Wiarda voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.