ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ6301
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- M. Mollema
- A. Kuiper
- J. de Hek
- Rechtspraak.nl
Overgang van concessie in openbaar vervoer en de ondernemer in de zin van artikel 22 WOR
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om de vraag wie als ondernemer kan worden aangemerkt in het kader van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) bij de overgang van een concessie in het openbaar vervoer. De appellant, gevestigd te Utrecht, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden, waarin de rechtbank had geoordeeld dat Arriva Personenvervoer Nederland B.V. niet als ondernemer in de zin van artikel 22 WOR kon worden aangemerkt. De rechtbank had vastgesteld dat de ondernemingsraad De Meijerij/Oost Brabant van BBA niet was mee overgegaan naar Arriva, waardoor Arriva niet als ondernemer ten opzichte van deze ondernemingsraad kon worden beschouwd.
De appellant had zes grieven ingediend, waarbij hij onder andere betoogde dat de rechtbank onvolledige en onjuiste vaststellingen had gedaan. Het hof oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat Arriva niet als ondernemer kon worden aangemerkt, omdat de materiële activa, waaronder de bussen, niet mee waren overgegaan naar de nieuwe onderneming. Dit was in lijn met de Europese richtlijn inzake het behoud van rechten van werknemers bij de overgang van ondernemingen.
Het hof concludeerde dat de grieven van de appellant geen doel troffen en dat het vonnis van de rechtbank diende te worden bekrachtigd. De appellant werd veroordeeld in de kosten van de procedure. De uitspraak benadrukt de belangrijke rol van de definitie van 'ondernemer' in de WOR en de voorwaarden waaronder deze kan worden toegepast in het geval van een concessieovergang in het openbaar vervoer.