ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ6212

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001607-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor overtreding van de Opiumwet met betrekking tot hennepteelt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 27 augustus 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte werd beschuldigd van het telen van hennep in zijn woning, wat een overtreding van de Opiumwet inhoudt. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Het verweer van de raadsman dat de verdachte recht heeft op strafvermindering vanwege twee vormverzuimen in het vooronderzoek, werd verworpen. Het hof stelde vast dat er inderdaad vormverzuimen waren, maar dat de verdachte niet in zijn verdediging was geschaad.

Daarnaast werd de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van diefstal van stroom en vernieling. Het hof oordeelde dat het aanbrengen van schroefgaten in de muur van de huurwoning niet als wederrechtelijke vernieling kon worden aangemerkt. De tenlastelegging omvatte ook de beschuldiging van het opzettelijk telen van hennep, waarvoor de verdachte uiteindelijk wel werd veroordeeld. Het hof hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de relatief kleine omvang van de hennepkwekerij, wat leidde tot een lagere werkstraf dan door de advocaat-generaal was gevorderd. Het hof heeft de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de relevante artikelen van de Opiumwet toegepast bij de strafbepaling.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001607-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-654357-07
Arrest van 27 augustus 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 16 juni 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.T. van Dalen, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde zal vrijspreken en ter zake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen vervangende hechtenis met aftrek van voorarrest.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 19 maart 2007 tot en met 28 mei 2007, in de gemeente [gemeente] opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [straat]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1815 gram hennep en/of ongeveer 99, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 19 maart 2007 tot en met 28 mei 2007, in de gemeente [gemeente], meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen hoeveelheden en/of een hoeveelheid elektrische energie, in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
hij op enig tijdstip, in of omstreeks het jaar 2006, in de gemeente [gemeente] opzettelijk en wederrechtelijk een of meer plafond(s) en/of een of meer mu(u)r(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan woningbouwvereniging [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Verweer raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat sprake is van een tweetal vormverzuimen in het vooronderzoek. De raadsman heeft aangevoerd dat het rechtsgevolg hiervan moet zijn dat verdachte strafvermindering krijgt.
Het eerste vormverzuim is de vernietiging van de in beslag genomen goederen zonder voorafgaande machtiging van het openbaar ministerie. Het hof zal volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan. Verdachte is in het onderhavige geval niet in zijn belangen geschaad zodat het hof aan deze vaststelling geen rechtsgevolgen verbindt.
Voorts is het hof - met de raadsman - van mening dat er een onherstelbaar vormverzuim is begaan nu het proces-verbaal van binnentreden niet binnen de wettelijke termijn van artikel 11 van de Algemene wet op het binnentreden is opgemaakt. Het hof zal ook hier volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat er voorafgaand aan het binnentreden van de woning aan verdachte een machtiging tot binnentreden is getoond en het doel van binnentreden is medegedeeld en niet gebleken is dat verdachte in zijn verdediging is geschaad.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen onder 2 en 3 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt het hof het volgende.
Uit het onderzoeksrapport van [slachtoffer 1] d.d. 2 juli 2007 blijkt dat 'het vermoeden bestaat' dat verdachte heeft gefraudeerd met de meter. Naar het oordeel van het hof is de enkele constatering dat verdachte mogelijk elektriciteit heeft kunnen ontvreemden met behulp van een open meter, onvoldoende om het ten laste gelegde misdrijf diefstal te bewijzen. Het hof is dan ook - met de advocaat-generaal - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde overweegt het hof dat de vernielingen, door verdachte aangebracht in zijn huurwoning, niet zijn aan te merken als zijnde wederrechtelijke vernieling in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht. Het enkele feit dat verdachte - zoals te zien op de foto's in het strafdossier - kennelijk schroefgaten in de muur en het plafond van zijn huurwoning heeft aangebracht, levert naar het oordeel van het hof in beginsel geen wederrechtelijke vernieling op, tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken, zodat verdachte ook van het onder 3 ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht het onder 1 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 19 maart 2007 tot en met 28 mei 2007, in de gemeente [gemeente] opzettelijk heeft geteeld, in een pand aan [straat] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 1815 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van de Opiumwet door in zijn woning hennep te telen voor onder meer eigen gebruik.
Bij de bepaling van de straf zal het hof rekening houden met het feit dat verdachte een relatief kleine hennepkwekerij heeft opgezet, te weten van 99 planten, waardoor hij een verhoudingsgewijs geringe bijdrage heeft geleverd aan het gevaar voor de volksgezondheid.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit het justitiële documentatie register d.d. 28 mei 2009 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet.
Het hof zal een lagere werkstraf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd, omdat het hof - anders dan de advocaat-generaal - niet alleen het onder 2 maar ook het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen acht.
Gelet op het voorgaande, in samenhang beschouwd, acht het hof een werkstraf van na te noemen duur een passende bestraffing.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. G. Dam en mr. L.T. Wemes, in tegenwoordigheid van A.L.H. Wilkens als griffier.