Parketnummer: 24-002781-08
Parketnummer eerste aanleg: 17-715433-06
Arrest van 20 augustus 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 19 april 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans wonende te [woonplaats] (België), [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte
mr. T.W. Delhaye, advocaat te Burgum.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot straffen en bijkomende straffen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en de beide ad informandum gevoegde strafbare feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en een geldboete van € 500,= en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit voorts tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegde, dat:
1.
hij op of omstreeks 2 september 2006, te [plaats], in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de [straat], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht;
2.
hij op of omstreeks 2 september 2006, te [plaats], in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 985 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
3.
hij op of omstreeks 2 september 2006, te [plaats], in de gemeente [gemeente], terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [straat], een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd.
Het hof leest het woord "personenauto" in het onder 2 en 3 ten laste gelegde telkens verbeterd in "bedrijfsauto". Hier is telkens sprake van een kennelijke misslag. Door de verbeterde lezing wordt verdachte telkens niet in zijn belangen geschaad.
Bewezenverklaring
Het hof acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande, dat:
1.
hij op 2 september 2006, te [plaats], als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de [straat], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander, te weten [slachtoffer], schade was toegebracht;
2.
hij op 2 september 2006, te [plaats], als bestuurder van een voertuig, (bedrijfsauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 985 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
3.
hij op 2 september 2006, te [plaats], terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [straat], een motorrijtuig (bedrijfsauto) heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 1:
overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994;
onder 2:
overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994;
onder 3:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft in het bijzonder gelet op het navolgende.
Verdachte heeft op 2 september 2006 een bedrijfsauto bestuurd, terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank en terwijl hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen was ontzegd. Verdachte heeft toen, gekomen bij een splitsing met een andere weg, de bestuurder van een op die andere weg rijdende personenauto geen voorrang verleend. Hij is die splitsing opgereden en is met de door hem bestuurde bedrijfsauto tegen die andere - hem van links naderende - personenauto aangereden. Verdachte heeft met zijn auto die andere auto vol in de rechterflank geraakt. Als gevolg daarvan is die andere auto op de kop terechtgekomen en doorgeschoven, waarbij die auto met de voorzijde in tegengestelde richting op de andere weghelft tot stilstand is gekomen. Verdachte heeft daarop de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat bij dat ongeval schade was toegebracht aan die andere auto. Verdachtes ademalcoholgehalte bleek bij onderzoek 985 ?g/l te zijn. Door het plegen van deze feiten heeft verdachte niet alleen de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht, maar ook een aan hem door de rechter opgelegd verbod genegeerd en schade aan een ander veroorzaakt.
Voorts is uit het onderzoek ter zitting van het hof gebleken, dat verdachte zich ook nog aan een ander strafbaar feit (parketnummer 17-715433-06: rijden tijdens ongeldigverklaring van zijn rijbewijs) heeft schuldig gemaakt. Dit strafbare feit is ad informandum gevoegd en onder nummer 1. vermeld op de inleidende dagvaarding. Dit ad informandum gevoegde strafbare feit, dat bij de politie door verdachte is erkend als door hem te zijn begaan, zal het hof meewegen in de aan verdachte op te leggen straffen, welk feit daarmee is afgedaan.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 mei 2009 blijkt, dat verdachte vóór 2 september 2006 vele malen ter zake van het plegen van strafbare feiten, waaronder vele (soortgelijke) verkeersdelicten, tot straffen is veroordeeld, onder meer tot vrijheidsbenemende straffen. Bovendien blijkt uit dat uittreksel, dat de tenuitvoerlegging is gelast van meerdere voorwaardelijk opgelegde straffen, waarvan enkelen zijn omgezet in werkstraffen. Al deze straffen en voormelde tenuitvoerleggingen/omzettingen hebben verdachte er niet van weerhouden de hiervoor bewezen verklaarde feiten te begaan. Het lijkt er eerder op dat verdachte zich niets van een opgelegde (bijkomende) straf aantrekt en maar doorgaat met het plegen van (soortgelijke) feiten.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel, dat verdachte, met name nu hij al zo vele malen is gewaarschuwd en desondanks blijft recidiveren, de maximaal op te leggen gevangenisstraf, alsmede een geldboete van € 500,=, subsidiair 10 dagen hechtenis, moet worden opgelegd. Met toepassing van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in verbinding met artikel 57, tweede lid, van genoemd Wetboek, betekent vorenstaande voor de oplegging van de gevangenisstraf, dat deze voor de duur van 18 dagen zal worden opgelegd. Indien het hof ten tijde van zijn beslissing van 11 mei 2007 tevens had moeten oordelen over de feiten die in de onderhavige zaak zijn ten laste gelegd en ad informandum zijn gevoegd alsmede over de feiten die zijn ten laste gelegd in de zaak met parketnummer 24-002764-08 (in welke zaak het hof heden eveneens uitspraak doet) zou het hof vermoedelijk toen al de maximimale gevangenisstraf van vier maanden (zijnde honderdtwintig dagen) hebben opgelegd. Geconstateerd kan worden dat destijds zes weken gevangenisstraf is opgelegd, zijnde tweeënveertig dagen. In de zaak met parketnummer 24-002764-08 wordt heden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, zijnde zestig dagen. Dat betekent dat in deze zaak nog maximaal opgelegd kan worden honderdtwintig dagen minus hondertwee (te weten tweeënveertig + zestig) dagen, derhalve achttien dagen.
Het hof zal verdachte ter zake van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde misdrijf een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van 12 maanden. Deze duur is in overeenstemming met de uitgangspunten die het hof hanteert in zaken van rijden onder invloed, als het gaat om het bij verdachte geconstateerde alcoholgehalte, het door hem vertoonde verkeersgevaarlijke rijgedrag en er sprake is van recidive binnen vijf jaar na veroordeling. Dat laatste is in het geval van verdachte zesmaal aan de orde. Het hof volgt dan ook de vordering van de advocaat-generaal op dit punt.
Aan het vorenstaande doet niet af dat het hof - anders dan de advocaat-generaal - bij het bepalen van de straffen geen rekening heeft gehouden met het onder nummer 2. op de inleidende dagvaarding vermelde ad informandum gevoegde strafbare feit, nu verdachte dit feit niet heeft erkend.
Verbeurdverklaring.
De bedrijfsauto is vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat daarmee de bewezen verklaarde feiten zijn begaan en gebleken is, dat die bedrijfsauto toebehoort aan verdachte. Het hof zal de verbeurdverklaring daarom uitspreken.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 8, 9, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP bij verstek:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van achttien dagen;
veroordeelt verdachte tevens tot een geldboete van vijfhonderd euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van twaalf maanden;
verklaart verbeurd:
- een bedrijfsauto Opel Combo 1.7 D 1996, kleur wit, kenteken [kenteken].
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Hielkema, voorzitter, mr. Koolschijn en mr. Ter Berg, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Koolschijn voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.