ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ5580

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000476-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tegen goederen met een vuurwapen op camping

In deze zaak gaat het om openlijke geweldpleging tegen goederen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. De zaak betreft een incident op 10 augustus 2008 op een camping, waar de verdachte samen met een medeverdachte een pistool heeft gebruikt. De rechtbank Assen sprak de verdachte vrij van enkele ten laste gelegde feiten, maar het Openbaar Ministerie ging in hoger beroep. Het Gerechtshof Leeuwarden heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de verdachte veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen goederen. De verdachte heeft ontkend het pistoolschot te hebben afgevuurd, maar het hof concludeert dat hij wel degelijk betrokken was bij de geweldpleging. De medeverdachte heeft het pistoolschot afgevuurd, maar het hof oordeelt dat de verdachte niet opzettelijk de kans heeft aanvaard dat dit zou leiden tot de dood van de slachtoffers. Het hof heeft de straf bepaald op zes maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en heeft geen beslissing genomen over de in beslag genomen voorwerpen, omdat een beslaglijst ontbrak. De uitspraak is gedaan op 18 augustus 2009.

Uitspraak

parketnummer: 24-000476-09
parketnummer eerste aanleg: 19-830204-08
Arrest van 18 augustus 2009 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 10 februari 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis vrijgesproken ter zake van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde en wegens de onder 1 meer subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 bewezen verklaarde misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft beslissingen gegeven met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen en heeft beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie en de verdachte zijn op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 4 augustus 2009, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde zal vrijspreken en hem ter zake van het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de in beslag genomen kleding en schoenen worden teruggegeven aan de verdachte en dat de overige in beslag genomen voorwerpen, een pistool, een patroonhouder en munitie, worden onttrokken aan het verkeer.
Omvang van het hoger beroep
De raadsman van de verdachte heeft bij akte rechtsmiddel van 29 juli 2009 het door de verdachte ingestelde hoger beroep beperkt, in die zin dat bij genoemde akte het hoger beroep is ingetrokken voor zover betrekking hebbende op de feiten 2, 3
en 4.
Gelet op de omstandigheid dat de advocaat-generaal ter terechtzitting van het hof heeft meegedeeld dat het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep zich uitsluitend richt tegen de beslissingen van de rechtbank met betrekking tot feit 1, zal het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep voor zover betrekking hebbende op de feiten 2, 3 en 4.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover dat, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, aan hoger beroep is onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Het hof zal tevens op grond van het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering de straf voor de feiten 2 subsidiair, 3 en 4, opgelegd bij het hierboven genoemde vonnis, voor zover dit niet aan hoger beroep is onderworpen, bepalen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, welke wijziging het hof heeft overgenomen, en voor zover in dit hoger beroep van belang, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 augustus 2008 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of (een) ander(en) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans een vuurwapen, (een) kogel(s) heeft afgevuurd op, althans in de richting van die [slachtoffer 1] en/of op die [slachtoffer 2] en/of op die ander(en) en/of op de door die [slachtoffer 1] bewoonde caravan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
[medeverdachte] op of omstreeks 10 augustus 2008 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door deze voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of (een) ander(en) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans een vuurwapen, (een) kogel(s) heeft afgevuurd op, althans in de richting van die [slachtoffer 1] en/of op die [slachtoffer 2] en/of op die ander(en) en/of op de door die [slachtoffer 1] bewoonde caravan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 10 augustus 2008 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door aan die [medeverdachte] dat pistool/vuurwapen en/of een of meer patro(o)n(en) beschikbaar te stellen;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 10 augustus 2008 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], op camping [naam], althans op een voor publiek toegankelijke plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer goed(eren), te weten een caravan (van, althans in gebruik bij, [slachtoffer 1]) en/of tegen (een) in die caravan aanwezig voorwerp(en), welk geweld bestond uit het met een pistool, althans een vuurwapen, schieten van (een) kogel(s) door een wand van die caravan en/of in een in die caravan aanwezig televisietoestel, waarbij verdachte opzettelijk die caravan en/of dat
televisietoestel heeft vernield;
en/of
hij op of omstreeks 10 augustus 2008 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], op camping [naam], althans op een voor publiek toegankelijke plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/ of een of meer ander(en), welk geweld bestond uit het met een pistool, althans een vuurwapen, schieten van (een) kogel(s) naar en/of in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer ander(en).
Bewijsoverweging
De verdachte heeft ontkend het in de tekst van feit 1 van de tenlastelegging bedoelde pistoolschot te hebben afgevuurd.
Het hof gaat voor wat betreft de feitelijke toedracht rond bedoeld pistoolschot uit van hetgeen de verdachte op 12 augustus 2008 en 24 november 2008 bij de politie heeft verklaard en van hetgeen de getuige [getuige] op 17 oktober 2008 bij de politie en op 7 januari 2009 bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Assen heeft verklaard.
Het hof overweegt hiertoe dat de verdachte in bedoelde verklaringen niet alleen belastend heeft verklaard over het aandeel van de medeverdachte [medeverdachte] inzake het onder 1 ten laste gelegde feit, maar eveneens over zijn eigen aandeel in dat feit c.q. de aanloop naar dat feit. Daarnaast wordt de inhoud van bedoelde verklaringen van de verdachte op essentiële onderdelen ondersteund door de hierboven genoemde verklaringen van [getuige].
Het hof overweegt voorts dat de omstandigheid dat op de handen en de kleding van de medeverdachte [medeverdachte] geen kruitresten c.q. geen kruitresten van strafrechtelijk relevante betekenis, zijn aangetroffen, zijn verklaring vindt in hetgeen diverse getuigen hebben verklaard over het wisselen van kleding en het grondig wassen van zijn handen door de medeverdachte [medeverdachte].
Op grond van onder meer het bovenstaande gaat het hof uit van de volgende feitelijke toedracht.
Op 10 augustus 2008 is er op de camping [naam] te [plaats], bij de caravan van de medeverdachte [medeverdachte], eerst een treffen tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] enerzijds en [slachtoffer 1] (die een medebewoner van genoemde camping is) en [slachtoffer 2] anderzijds. Bij dit treffen is [slachtoffer 2] door de verdachte bedreigd met een pistool. Vervolgens zijn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in de richting van de caravan van laatstgenoemde gelopen. Bedoelde caravan bevond zich op een afstand van ruim veertig meter van de caravan van de medeverdachte [medeverdachte]. De verdachte heeft gezien dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in de richting van de caravan van [slachtoffer 1] gingen en is de woonunit van de medeverdachte [medeverdachte] in gegaan.
Even later, toen de verdachte bemerkte dat [slachtoffer 2] zich tegen zijn zin in nog steeds op de camping bevond, heeft de verdachte tegen de medeverdachte [medeverdachte] gezegd: "pak dat ding", daarmee kennelijk doelende op het pistool. De medeverdachte [medeverdachte] heeft hierop het pistool uit zijn caravan tevoorschijn gehaald en de verdachte is ondertussen de caravan van de medeverdachte [medeverdachte] uitgelopen. De verdachte staat buiten de caravan en de medeverdachte [medeverdachte] loopt eveneens naar buiten, met het pistool in zijn hand.
De medeverdachte [medeverdachte] richt met het pistool in de richting van de caravan van [slachtoffer 1]. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft gezien dat [medeverdachte] op de caravan heeft gericht. [medeverdachte] zegt dan: "Hij doet het niet", waarop de verdachte reageert met de woorden: "Wat? Hij doet het niet?". Vervolgens pakt de verdachte het pistool uit de handen van de medeverdachte [medeverdachte], verschuift de veiligheidspal van het pistool en laadt het pistool door, waarna hij een schot in de lucht afvuurt met het pistool.
Vervolgens geraakt het pistool weer in de handen van de medeverdachte [medeverdachte]. De verdachte loopt vervolgens terug naar de caravan van de medeverdachte [medeverdachte].
De medeverdachte [medeverdachte] richt met het pistool andermaal in de richting van de caravan van [slachtoffer 1] en vuurt een schot af met het pistool. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn op dat moment niet zichtbaar voor de medeverdachte [medeverdachte]. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] leidt het hof af dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich, vanuit het gezichtspunt van de medeverdachte [medeverdachte] bezien, achter de caravan van [slachtoffer 1] bevinden.
Op grond van het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de medeverdachte [medeverdachte] het in de tekst van feit 1 van de tenlastelegging bedoelde pistoolschot heeft afgevuurd.
Vervolgens dient het hof de vraag te beantwoorden waarop het opzet van de verdachte was gericht ten tijde van het lossen van bedoeld pistoolschot door [medeverdachte].
Het hof overweegt dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in casu de dood van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de feitelijke omstandigheden en feitelijke handelingen, zoals hierboven beschreven, kan niet worden geconcludeerd dat de gedragingen van de medeverdachte [medeverdachte] naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dat de verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ten gevolge van het handelen van de medeverdachte [medeverdachte] zou(den) kunnen komen te overlijden. Het hof heeft hierbij in de beschouwing betrokken dat het voor de verdachte en zijn medeverdachte op dat moment niet duidelijk was waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich bevonden. Derhalve was voor verdachte niet zichtbaar of kenbaar of de medeverdachte [medeverdachte] het op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gemunt kon hebben toen hij het pistoolschot afvuurde.
Het hof acht op grond hiervan de onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feiten niet bewezen.
Het hof acht op grond van eenzelfde overweging het onder 1 meer subsidiair, ten tweede ten laste gelegde feit evenmin bewezen, in die zin dat uit de feitelijke omstandigheden en feitelijke handelingen, zoals hierboven beschreven, niet kan worden geconcludeerd dat de gedragingen van de medeverdachte [medeverdachte] naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dat de verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de medeverdachte [medeverdachte] een kogel naar en/of in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zou schieten.
Het hof acht daarentegen wel het onder 1 meer subsidiair, ten eerste ten laste gelegde feit bewezen. Uit de feitelijke omstandigheden en feitelijke handelingen, zoals hierboven beschreven, concludeert het hof dat de gedragingen van de medeverdachte [medeverdachte] naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op openlijke geweldpleging tegen de caravan van [slachtoffer 1] en zich daarin bevindende goederen dat de verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de door [medeverdachte] afgevuurde kogel die caravan en zich daarin bevindende goederen zou kunnen treffen.
Het hof heeft hierbij in de beschouwing betrokken dat het voor de verdachte zichtbaar en kenbaar was dat de medeverdachte [medeverdachte] het op de caravan van [slachtoffer 1] en/of zich daarin bevindende goederen gemunt had.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair, ten tweede aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem onder
1 meer subsidiair, ten eerste ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 augustus 2008 te [plaats], op camping [naam], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten een caravan, in gebruik bij [slachtoffer 1], en tegen in die caravan aanwezig voorwerpen, welk geweld bestond uit het met een pistool schieten van een kogel door een wand van die caravan en in een in die caravan aanwezig televisietoestel.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meer subsidiair, ten eerste meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
feit 1 meer subsidiair, ten eerste -
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft bij het bepalen van de in hoger beroep op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dat feit is begaan en de persoon van de verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen goederen. Door het plegen van dit delict, in welk delict de verdachte een minder prominent aandeel heeft gehad dan de medeverdachte [medeverdachte], heeft de verdachte hinder, schade en ergernis veroorzaakt voor het slachtoffer daarvan. Het schieten met een pistool heeft tevens grote schrik en onrust op de betreffende camping veroorzaakt.
Het hof hanteert ter zake van een dergelijk delict een oriëntatiepunt voor straftoemeting dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf impliceert.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende de verdachte van 6 mei 2009 blijkt dat de verdachte reeds meerdere malen is veroordeeld ter zake van andersoortige strafbare feiten.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het voorlichtingsrapport van 30 oktober 2008, opgemaakt door de Verslavingszorg Noord Nederland, alsmede het briefrapport van 31 december 2008, opgemaakt door A.P. van der Woerdt, psychiater, en zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij het vonnis waartegen het beroep is gericht werd aan de verdachte een gevangenisstraf opgelegd ter zake van de onder 1 meer subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten, terwijl het hoger beroep thans is beperkt tot het onder 1 ten laste gelegde feit. Met betrekking tot de onder 2 subsidiair, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten wordt derhalve overeenkomstig het bepaalde in artikel 423, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering, de straf bepaald zoals hierna in het dictum is vermeld.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat uit een oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door de verdachte onder 1 meer subsidiair, ten eerste begane strafbare feit, mede gezien de door dit hof gehanteerde oriëntatiepunten met betrekking tot het bewezen verklaarde, een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden noodzakelijk en geboden is.
In beslag genomen voorwerpen
Nu een beslaglijst ontbreekt in het strafdossier, zal het hof geen beslissing geven met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen.
Toepassing van wetsartikelen zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde
Het hof heeft gelet op artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep, voor zover betrekking hebbende op de feiten 2, 3 en 4;
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, voor zover dat aan hoger beroep is onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair, ten tweede ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het aan de verdachte onder 1 meer subsidiair, ten eerste ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meer subsidiair, ten eerste meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden;
bepaalt de straf, de verdachte bij vonnis opgelegd ter zake van de niet aan hoger beroep onderworpen, bewezen verklaarde feiten onder 2 subsidiair, 3 en 4, op:
een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter, mr. A.J. Rietveld en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. Wiarda is buiten staat dit arrest te ondertekenen.