Parketnummer: 24-000608-09
Parketnummer eerste aanleg: 18-680008-08
Arrest van 17 augustus 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 27 februari 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H. Eigenberg, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, beslist op de vordering van de benadeelde partij en een maatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 5.032,12 en dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 januari 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht met een maclite, althans een hard voorwerp, in het gezicht van die [benadeelde] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 01 januari 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend [benadeelde] met kracht met een maclite, althans een hard voorwerp, in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 01 januari 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht met een maclite in het gezicht van die [benadeelde] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair: poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid
Verdachte heeft betoogd dat hij niet strafbaar is, omdat er sprake was van noodweerexces. Verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van oud en nieuw vreesde dat zijn woning in brand zou worden gestoken. Om een eventuele brand te blussen had hij emmers met water gevuld. Gaandeweg de nacht ergerde verdachte zich aan het vuurwerk dat door zijn buurman [benadeelde] in de straat werd afgestoken. Verdachte is naar buiten gegaan om [benadeelde] op te wachten om hem aan te spreken op zijn gedrag. Verdachte had zich voorts voorgenomen om een emmer water over [benadeelde] heen te gooien, indien [benadeelde] niet zou stoppen met het afsteken van vuurwerk. De opgebouwde spanning vanwege de angst voor brandstichting en de frustratie over het afgestoken vuurwerk door [benadeelde], heeft er toe geleid dat verdachte daadwerkelijk een emmer water over [benadeelde] heeft gegooid. [benadeelde] is daarna boos op hem afgelopen en heeft een slaande beweging in zijn richting gemaakt. Vervolgens zag hij geen andere mogelijkheid dan [benadeelde] met een zaklamp op zijn hoofd te slaan, aldus verdachte.
Het hof overweegt dat verdachte doelbewust de confrontatie met [benadeelde] heeft opgezocht, door [benadeelde] op te wachten en vervolgens - zonder enige noodzaak - een emmer water over hem heen te gooien, zoals hij zich had voorgenomen. Nu verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft gebracht waarin een reactie van [benadeelde] was te verwachten heeft hij niet gehandeld ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke aanranding. Het hof merkt hierbij ten overvloede op dat uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat [benadeelde], nadat hij het water over zich heen had gekregen, op verdachte is afgelopen, maar niet dat hij daarbij een slaande beweging heeft gemaakt. Aldus is er geen sprake geweest van een noodweersituatie hetgeen met zich meebrengt dat een beroep op noodweerexces niet kan slagen. Van straffeloosheid is derhalve geen sprake, zodat het verweer van verdachte dient te worden verworpen.
Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn ook overigens niet aanwezig.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich te [plaats] tijdens de viering van oud (31 december 2008) en nieuw (1 januari 2009) schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van
zijn buurman [benadeelde], door [benadeelde] met een maclite in het gezicht te slaan. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en pijn en letsel bij hem veroorzaakt.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 4 mei 2009 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, zij het niet voor soortgelijke feiten.
Het hof is van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde en in hoger beroep gevorderde werkstraf een passende bestraffing is. Nu verdachte thans nog woonachtig is naast [benadeelde] en er tussen verdachte en [benadeelde] sprake is van een verstoorde burenrelatie, zal het hof - mede ter voorkoming van recidive - een gedeelte van die werkstraf voorwaardelijk opleggen.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde], zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering in eerste aanleg deels (tot een bedrag van € 1079, 62) is toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in het geding in hoger beroep opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van het gehele gevorderde bedrag aan schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering tot schadevergoeding bestaat uit schade aan het kunstgebit van de benadeelde partij, zijnde een bedrag van
€ 1079,62 en schade wegens gederfde inkomsten, zijnde een bedrag van € 3952,50. Verdachte heeft de vordering betwist.
Het hof is van oordeel dat de schade aan het kunstgebit voor vergoeding in aanmerking komt, nu de vordering met stukken is onderbouwd en het hof het causale verband tussen de schade aan het kunstgebit en het slaan door verdachte met de maclite aanwezig acht.
Ter onderbouwing van de vordering voor zover die betrekking heeft op de gederfde inkomsten heeft de benadeelde partij ter terechtzitting van het hof een urenoverzicht overgelegd. Uit dit urenoverzicht is echter onvoldoende af te leiden welke niet gewerkte uren rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde feit. Het hof is daarom van oordeel dat dit gedeelte van de vordering niet eenvoudig is vast te stellen, zodat deze zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling dat hij de vordering tot schadevergoeding in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het hof zal verdachte veroordelen in de kosten van het geding gemaakt door de benadeelde partij, tot aan de uitspraak begroot op nihil.
Het hof zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde feit.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van zestig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat een gedeelte van de werkstraf groot veertig uren, subsidiair twintig dagen vervangende hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van duizend negenenzeventig euro en tweeënzestig cent;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend negenenzeventig euro en tweeënzestig cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. S. Zwerwer en mr. S.J. van der Woude, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier, zijnde mr. Van der Woude voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.