ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ5230

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000420-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens valsheid in geschrift met betrekking tot bijstandsuitkering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 14 augustus 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1965 en woonachtig in [woonplaats], was eerder veroordeeld wegens valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, in het kader van haar bijstandsuitkering. De politierechter had haar een straf opgelegd, waartegen de verdachte in hoger beroep ging. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een werkstraf van 34 uren, subsidiair 17 dagen vervangende hechtenis. Het hof heeft deze vordering overgenomen en de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 34 uren.

De zaak draaide om de vraag of het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging van de verdachte. De raadsman voerde aan dat het benadelingsbedrag, dat door de Sociale Recherche was vastgesteld, onder de grens van € 6.000,- lag, waardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat het benadelingsbedrag, dat aanvankelijk op € 24.028,57 was vastgesteld, later was herberekend naar € 9.606,66, wat voldoende was voor ontvankelijkheid.

Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift door op de maandelijkse verklaringen van de Wet Werk en Bijstand (WWB) niet te vermelden dat zij inkomsten uit arbeid had ontvangen. Het hof overwoog dat de verdachte het vertrouwen in het gebruik van geschriften die tot bewijs dienen, had geschaad. Bij de straftoemeting hield het hof rekening met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor strafbare feiten. Gezien de aard en ernst van de feiten, alsook de omstandigheden waaronder deze waren begaan, vond het hof een werkstraf van 34 uren passend.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000420-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-654739-07
Arrest van 14 augustus 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 1 februari 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. G. Bakker, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 34 uren subsidiair 17 dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Beslissing op het verzoek tot nader onderzoek
Door de raadsman is ter terechtzitting aangevoerd dat nader onderzoek dient te worden gedaan naar de rittenstaten van het escortbureau waar verdachte heeft gewerkt. Een groot aantal van de ritten die daarop op naam van verdachte vermeld staan, worden niet als zodanig door verdachte herkend. Twee chauffeurs die deze ritten zouden hebben gereden, genaamd [naam 1] en [naam 2]l, dienen te worden gehoord omtrent de vraag of zij verdachte kennen. Daarnaast dient [naam 3], eigenares van het escortbureau, te worden gehoord, dan wel dienen de verhoren van [naam 3], die zij in haar eigen strafzaak heeft afgelegd, bij het dossier te worden gevoegd teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de rittenstaten.
Ten aanzien van het verzoek om [naam 3] te horen dan wel haar verhoren bij het dossier te voegen, overweegt het hof dat [naam 3] in de visie van de raadsman over de frequentie van de ritten van verdachte zou kunnen verklaren. Het hof gaat op dit punt echter uit van de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) op 31 mei 2007. Daarin verklaarde verdachte dat ze gemiddeld één tot twee keer per maand een rit had. Dit standpunt heeft zij ter zitting van het hof gehandhaafd. Het hof acht nader onderzoek dan ook niet noodzakelijk en wijst dit verzoek af. Om dezelfde reden acht het hof het horen van de beide chauffeurs niet redelijkerwijs noodzakelijk en wijst ook dat verzoek af.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 20 juni 2006 tot en met 20 mei 2007 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geschrift, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten (telkens) een maandelijkse verklaring Wet Werk en Bijstand (WWB) van of vanwege de gemeente [gemeente], waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van inkomsten uit arbeid en/of (een) wijziging(en) in de arbeidssituatie van verdachte - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk niet vermeld dat ze inkomsten uit arbeid had ontvangen en/of dat ze werk had gevonden en/of (telkens) dat formulier ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van verdachte. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat zo er al sprake is van benadeling van de sociale dienst door verdachte, dit bedrag over de ten laste gelegde periode niet hoger is dan € 3.730,-. De richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude schrijft - aldus de raadsman - voor dat indien het benadelingsbedrag lager is dan € 6.000,- geen strafvervolging plaatsvindt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van de Sociale Recherche Groningen is het (bruto) benadelingsbedrag aanvankelijk becijferd op € 24.028,57. Dit bedrag is door de Sociale Recherche later herberekend en teruggebracht tot € 9.606,66. Voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie is van belang de hoogte van het (bruto) benadelingsbedrag zoals dat is becijferd door de Sociale Recherche. Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 20 juni 2006 tot en met 20 mei 2007 in de gemeente [gemeente], meermalen een geschrift, elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten telkens een maandelijkse verklaring Wet Werk en Bijstand (WWB) van of vanwege de gemeente [gemeente], waarop opgave moest worden gedaan van inkomsten uit arbeid en (een) wijziging(en) in de arbeidssituatie van verdachte - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte telkens valselijk niet vermeld dat ze inkomsten uit arbeid had ontvangen en/of dat ze werk had gevonden en dat formulier ondertekend, telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, meermalen gepleegd door - kort gezegd - werk en inkomsten niet op te geven op de maandelijks door haar in te vullen verklaringen, in verband met haar bijstandsuitkering. Zij heeft hierdoor het vertrouwen dat in het algemeen in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in het gebruik van geschriften die tot bewijs dienen, geschaad.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een haar betreffend Uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 17 april 2009 - niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een werkstraf een passende bestraffing is. Bij het bepalen van de duur van de werkstraf heeft het hof - net als de advocaat-generaal - rekening gehouden met het benadelingsbedrag ten koste van de gemeenschap doordat verdachte ten onrechte een (volledige) bijstandsuitkering heeft genoten.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van vierendertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van zeventien dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. P. Koolschijn en mr. J. Hielkema, in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen als griffier, zijnde mr. Hielkema voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.