ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ4911

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001578-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor medeplegen van woninginbraken met geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 10 augustus 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De veroordeling betreft het medeplegen van twee woninginbraken, waarvan één inbraak gepaard ging met geweld. De verdachte was niet fysiek aanwezig op de plaats delict, maar was medeverantwoordelijk voor het geweld dat door een medeverdachte werd gebruikt, omdat hij op de hoogte was van het wapen dat deze bij zich had. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf en had beslissingen genomen over inbeslaggenomen voorwerpen en vorderingen van benadeelde partijen. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van 20 maanden geëist, evenals schadevergoeding voor de benadeelde partijen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de verdachte als medepleger heeft aangemerkt. De bewezenverklaring omvatte diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen, en de verdachte werd medeverantwoordelijk gehouden voor het geweld dat door zijn medeverdachte werd gebruikt. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht tot schadevergoeding. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die psychische schade hebben geleden als gevolg van de inbraken.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001578-08
Parketnummer eerste aanleg: 19-810163-07
Arrest van 10 augustus 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 23 mei 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1961] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
volgens eigen opgave ter terechtzitting wonende te [woonplaats], [adres],
blok A4,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. K. ter Mors, advocaat te Almelo.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een gevangenisstraf, beslissingen genomen over de inbeslaggenomen voorwerpen en de vorderingen van de benadeelde partijen, maatregelen opgelegd en op een vordering tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] voor wat betreft het immateriële deel zal toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 2.000,- en voor wat betreft het materiële deel tot een bedrag van € 2.091,28, met niet-ontvankelijkheidverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van zijn (materiële) vordering. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze zal toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 400,-. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze bedragen zal vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de schade is ontstaan en daarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging zal bevelen van de twee maanden gevangenisstraf die de politierechter Groningen verdachte voorwaardelijk heeft opgelegd bij vonnis van 9 mei 2006.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 juli 2007 te [plaats 1], gemeente [gemeente 1], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op een voor de nachtrust bestemde tijd (ongeveer 02:45 uur) uit een woning, ([adres]), met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een grote hoeveelheid geld, sieraden en/of andere goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte(n), waarbij verdachte en/of zijn/haar medeverdachte(n) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn medeverdachte(n) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn medeverdachte(n) die [benadeelde 1] onder stroom heeft/hebben gezet door middel van een stroomstootwapen en/of hem met een mes heeft/hebben gestoken;
2.
hij op of omstreeks 30 augustus 2007 te [plaats 2], gemeente [gemeente 2], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening tijdens op een voor de nachtrust bestemd tijdstip, te weten rond 02:00 uur, in/uit een woning gelegen aan de [straat] heeft weggenomen een grote hoeveelheid goederen, waaronder meerdere portemonnees, geld, meerdere gouden horloges, sieraden, een geldkistje en/of een muntenverzameling, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Overwegingen omtrent het bewijs van het onder 1 ten laste gelegde
Aan verdachte is als feit 1 ten laste gelegd dat hij zich, tezamen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak, in dit geval een inbraak in een bewoond chalet, gesitueerd op het terrein van een boerderij in [plaats 1]. Daarbij werden volgens aangevers geld en een groot aantal goederen ontvreemd. Voorts is ten laste gelegd dat de medeverdachte ([medeverdachte 1]) - nadat hij in het chalet werd overlopen door aangever [benadeelde 1] - geweld tegen die [benadeelde 1] heeft gebruikt door een stroomstootwapen op diens borst te zetten en hem vervolgens met een mes in de hals te steken.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof - zakelijk weergegeven - erkend dat er inderdaad sprake is geweest van een plan om in te breken in het chalet in [plaats 1] en dat hij, verdachte, medeverantwoordelijk is voor dat plan en de voorbereiding van de uitvoering daarvan. De inbraak zou echter nimmer hebben plaatsgevonden, omdat zijn medeverdachte [medeverdachte 1], die de inbraak feitelijk zou plegen, nog voordat hij het chalet had betreden overlopen werd door een van de bewoners. Voor zover bij die confrontatie geweld is gebruikt kan dat [medeverdachte 1] volgens verdachte niet worden aangerekend, omdat niet [medeverdachte 1], maar de betreffende bewoner de agressor was. Verdachte heeft verklaard weliswaar niet ter plaatse aanwezig te zijn geweest, maar [medeverdachte 1] onvoorwaardelijk te vertrouwen en dus ook in diens lezing over de gebeurtenissen in [plaats 1] op
15 juli 2007. Indien het hof daar, in navolging van de rechtbank, anders over zou denken, kan verdachte naar zijn mening niet verantwoordelijk worden gehouden voor het door [medeverdachte 1] toegepaste geweld, omdat dit aspect voor verdachte niet voorzienbaar was. Tot zover het standpunt van verdachte.
Het hof heeft de strafzaak tegen verdachte [verdachte] gelijktijdig behandeld met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1]. In de zaak tegen [medeverdachte 1] is het hof tot een bewezenverklaring gekomen en wel op grond van de navolgende overwegingen.
[medeverdachte 1] heeft erkend dat hij zich naar de betreffende locatie heeft begeven met het doel aldaar op 15 juli 2007 in te breken. Eén van zijn mededaders heeft hem met de auto in de nabijheid van het in de tenlastelegging genoemde adres afgezet en zou hem, na een telefoontje van [medeverdachte 1] daartoe, ook weer op komen halen. Volgens informatie die [medeverdachte 1] had gekregen zouden zich in het chalet een aanzienlijke hoeveelheid geld, goud en sieraden bevinden. Bovendien zouden de bewoners in de betreffende nacht (naar alle waarschijnlijkheid) niet thuis zijn, maar zou [medeverdachte 1] wel rekening dienen te houden met de aanwezigheid van enkele honden. [medeverdachte 1] heeft verklaard met het oog daarop zekerheidshalve het stroomstootwapen te hebben meegenomen.
Volgens zijn eigen verklaringen is [medeverdachte 1] in het geheel niet in het chalet geweest, maar zou hij op het terrein naast het chalet zijn opgewacht door de latere aangever [benadeelde 1], die een mes in zijn hand had en een hond bij zich had. [medeverdachte 1] heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan zowel de ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal als het toegepaste geweld.
Tegenover de door [medeverdachte 1] gegeven lezing van de gebeurtenissen staan de verklaringen van [benadeelde 1] en diens echtgenote [benadeelde 2]. Deze luiden - kort samengevat - als volgt:
[benadeelde 1], die op 14 juli 2007 ontslagen was uit het ziekenhuis, en zijn echtgenote waren in de nacht van 14 op 15 juli 2007 vroeg gaan slapen. Op hun bed in de slaapkamer van het chalet sliep tevens een hond, een poedel. Omstreeks 2.15 uur sloeg de hond aan. [benadeelde 1] verzocht hem rustig te zijn. Ongeveer 15 minuten later sloeg de hond opnieuw aan. [benadeelde 1] begaf zich in de richting van de slaapkamerdeur met de bedoeling het toilet te bezoeken. Hij deed geen verlichting aan om zijn vrouw niet te storen in haar slaap. Toen hij de deurklink naar beneden bewoog, voelde hij dat aan de andere zijde van de deur hetzelfde gebeurde. De deur ging (naar binnen) open en [benadeelde 1] stond oog in oog met een hem onbekende man, [medeverdachte 1], die hem onmiddellijk een stroomstootwapen tegen de borst drukte. [benadeelde 1] hoorde de man zeggen: "Ik maak je dood. Ik maak je dood". [benadeelde 1] zag dat de man in de andere hand een mes vasthield en begreep dat hij onmiddellijk iets moet ondernemen. Hij sloeg zijn armen van achteren om de man heen en kneep net zo lang totdat het mes op de grond viel. Daarna vlucht de man in de richting van de woonkamer. Even later werd [benadeelde 1] door zijn vrouw erop gewezen dat hij hevig bloedde uit een wond in zijn nek. [benadeelde 1] realiseert zich dan dat hij op die plaats met het mes was gestoken. De man blijkt even later niet meer in de woonkamer aanwezig. De aldaar aanwezige tuindeuren staan open. [benadeelde 1] gaat buiten op zoek naar de man, maar kan hem niet meer vinden. Het echtpaar wacht buiten op de komst van de politie en de ambulance.
Door [benadeelde 1] en zijn echtgenote wordt opgegeven dat er tal van sieraden zijn ontvreemd, alsmede mobiele telefoons, brillen en zonnebrillen, cash geld, cosmetica, sleutelbossen en creditcards.
[benadeelde 1] is als getuige gehoord ter terechtzitting van het hof van 27 juli 2009. Het hof heeft hem uitvoerig bevraagd over de gang van zaken op 15 juli 2007. De daaromtrent door de getuige afgelegde verklaringen komen het hof voor als consistent, authentiek en geloofwaardig, derhalve betrouwbaar. Daartegenover staan de verklaringen van [medeverdachte 1], die voornamelijk worden gekenmerkt door complotgedachten en vermijdende antwoorden op concreet aan hem gestelde vragen. Verdachte [verdachte] is niet op de inbraaklocatie aanwezig geweest en kan derhalve niet over de toedracht verklaren.
Het hof heeft voorts gelet op het technisch bewijs voor de aanwezigheid van [medeverdachte 1] in het chalet. [benadeelde 1] heeft verklaard tijdens de worsteling een baseballpetje van het hoofd van de man te hebben geslagen. Dit in de gang van het chalet aangetroffen en door de Technische Recherche veiliggestelde voorwerp is onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. De binnenrand ervan bleek celmateriaal (DNA) van [medeverdachte 1] te bevatten. Voorts heeft de Technische Recherche in de gang het mes aangetroffen. Op het heft daarvan werd eveneens celmateriaal van [medeverdachte 1] aangetroffen. Het bloed op het lemmet was afkomstig van [benadeelde 1].
Door de Technische Recherche is onder meer vastgesteld dat het bureau in de woonkamer zichtbaar was doorzocht, hetgeen ook gold voor het zich in het chalet bevindende kantoortje.
Voorts heeft de Technische Recherche geconstateerd dat de uitzethefboompjes van zowel het keukenraam als die van het toilet waren geforceerd.
Het hof heeft voorts gelet op de medische verklaring betreffende het letsel van [benadeelde 1] en de foto's van dat letsel. Daaruit blijkt dat er sprake was van brandwonden op de borst en snijwonden en -wondjes in de nek, onder het oor, op de linkerduim en de rechterpink en op beide armen van [benadeelde 1].
De echtgenote van [benadeelde 1], [benadeelde 2], heeft verklaard dat zij de onrust van de hond eveneens heeft waargenomen. Ze heeft ook gemerkt dat haar man opstond om naar het toilet te gaan. Ze ziet dan ineens vonken en hoort "geknetter" en lawaai. Ze staat op, doet het licht aan en loopt naar de gang. Ze ziet daar twee mannen vechten. Haar man roept dat ze de politie moet bellen. Ze ziet bloed aan de voorzijde van het lichaam van haar man.
Het hof stelt vast dat haar ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring op enkele onderdelen afwijkt van de tegenover verbalisanten afgelegde verklaringen. Zo wist [benadeelde 2] bij de rechter-commissaris niet meer of zij de beide mannen heeft zien vechten. Zij weet nog wel dat zij de man "in een flits" heeft gezien in de gang en dat haar echtgenoot hevig bloedde uit zijn hals. Het hof acht de afwijkingen in haar bijna twee jaar na dato bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring ten opzichte van de direct na het incident afgelegde verklaringen niet van zodanige aard dat zij daarmee de lezing van [benadeelde 1] in essentie ondergraven.
Op grond van het vorenstaande, op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] het ten laste gelegde heeft begaan, voor zover in diens arrest bewezen is verklaard.
Ten aanzien van de aan verdachte [verdachte] ten laste gelegde deelnemingsvorm overweegt het hof dat gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2]. Volgens vigerende jurisprudentie zijn gezamenlijke uitvoeringshandelingen noch de lijfelijke aanwezigheid van de medepleger op de plaats van het delict vereist voor een bewezenverklaring van medeplegen.
Het hof heeft bij het oordeel dat verdachte als medepleger heeft deelgenomen aan het ten laste gelegde feit gelet op de navolgende - door het hof als vaststaand aangenomen - feiten en omstandigheden.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft de tip dat er bij [benadeelde 1] veel geld en goederen te halen zouden zijn doorgegeven aan verdachte. Verdachte heeft zijn vriend [medeverdachte 1] benaderd en geïnformeerd. Er zijn voorbesprekingen geweest in - onder meer - de woning van [medeverdachte 2], waarbij verdachte een actieve rol heeft gehad. Het chalet en de omgeving is tevoren - mede door verdachte - geobserveerd en verkend. Verdachte heeft [medeverdachte 1] in de bewuste nacht afgezet in de buurt van het chalet. Hij heeft daarna met [medeverdachte 2] in diens woning gewacht op nader bericht van [medeverdachte 1]. Verdachte zou [medeverdachte 1] na de inbraak ophalen en een deel van de buit krijgen.
Met betrekking tot het door [medeverdachte 1] toegepaste geweld overweegt het hof dat verdachte medeverantwoordelijk wordt gehouden voor het gebruik door [medeverdachte 1] van het stroomstootwapen. Verdachte wist dat [medeverdachte 1] een dergelijk wapen bezat en ook dat [medeverdachte 1] dit wapen zou meenemen. Gelet op de reële mogelijkheid dat het echtpaar of één van hen beiden onverhoopt thuis zou zijn, heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het stroomstootwapen zou worden gebruikt tegen de bewoners.
Het feit dat [medeverdachte 1] bij een eventuele confrontatie een (aan [benadeelde 1] toebehorend) mes zou gebruiken is naar het oordeel van het hof voor verdachte niet voldoende voorzienbaar geweest om hem dit deel van het geweld toe te rekenen. Het hof zal verdachte dan ook van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewezenverklaring
Gelet op het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 15 juli 2007 te [plaats 1], gemeente [gemeente 1], tezamen en in vereniging met anderen, op een voor de nachtrust
bestemde tijd (ongeveer 02:45 uur) uit een woning ([adres]), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, geld, sieraden en andere goederen, toebehorende aan anderen dan aan verdachte en zijn medeverdachten, waarbij zijn medeverdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat zijn medeverdachte die [benadeelde 1] onder stroom heeft gezet door middel van een stroomstootwapen;
2.
hij op 30 augustus 2007 te [plaats 2], gemeente [gemeente 2], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening tijdens een voor de nachtrust bestemd tijdstip, te weten rond 02:00 uur, in een woning gelegen aan de [straat] heeft weggenomen een hoeveelheid goederen, waaronder portemonnees, geld, gouden horloges, sieraden, een geldkistje en een muntenverzameling, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij zijn medeverdachten zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1.
diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, en het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, en het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2.
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan een tweetal woninginbraken. Bij één daarvan werd geweld toegepast, waarvoor verdachte - ook al heeft hij aan dat geweld geen daadwerkelijke bijdrage geleverd - medeverantwoordelijkheid draagt.
Uit de toelichting van [benadeelde 1], slachtoffer van het onder 1 bewezen verklaarde, op zijn vordering als benadeelde partij komt naar voren dat zowel hij als zijn echtgenote last hebben (gehad) van de overval. De verschijnselen duiden op een posttraumatisch stresssyndroom. Het echtpaar was er aanvankelijk van overtuigd dat het om een moordaanslag ging en dat de medeverdachte [medeverdachte 1] het op hun beider leven had gemunt. Dat het nadien om een gewelddadig verlopen inbraak bleek te gaan, doet niet af aan het feit beiden zich ernstig aangetast hebben gevoeld en nog voelen in hun lichamelijke en psychische integriteit. Aangevers echtgenote is langdurig angstig geweest in haar eigen woning. Ter terechtzitting van het hof van 27 juli 2009 heeft [benadeelde 1] verklaard dat het met zijn echtgenote inmiddels beter gaat, maar dat hijzelf nu wekelijks een therapeutische behandeling ondergaat wegens een (verlaat) posttraumatisch stresssyndroom, terwijl hij nimmer eerder in zijn leven psychische klachten heeft gekend. Voor beiden is het leven sinds 15 juli 2007 ingrijpend veranderd.
Verdachte heeft verklaard het gebeurde, en met name het geweldsaspect daarvan, te betreuren. Uit het dossier valt niettemin af te leiden dat wanneer verdachte in financiële problemen verkeert, hij zonder veel scrupules overgaat tot het plannen en mede-uitvoeren van lucratieve woninginbraken.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 24 december 2008, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor diverse delicten.
Gelet op het vorenstaande acht het hof oplegging van een gevangenisstraf aangewezen. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft het hof aansluiting gezocht bij hetgeen in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd. Het hof heeft daarbij tevens rekening gehouden met de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals deze sinds 1 juli 2008 van kracht is. Uit het oogpunt van preventie zal het hof een gedeelte van die straf echter in voorwaardelijke vorm opleggen, nu verdachte de feiten heeft gepleegd vanwege financieel gewin, zijn inkomenssituatie nog altijd niet bestendig is en als gevolg daarvan een zeker gevaar voor herhaling bestaat.
Benadeelde partij I
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij [benadeelde 1], wonende te [woonplaats], zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering ad € 34.134,76 in eerste aanleg gedeeltelijk is toegewezen en dat hij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort. De benadeelde partij heeft zijn vordering gesplitst in een materieel deel ten bedrage van € 32.134,76 en een immaterieel deel ten bedrage van € 2.000,-.
Vaststaat dat door het bewezen verklaarde feit aan de benadeelde partij schade is toegebracht. Het immateriële deel van de vordering ten bedrage van € 2.000,- zal worden toegewezen, nu dit bedrag het hof als redelijk voorkomt.
Ten aanzien van het materiële deel overweegt het hof dat deze vordering grotendeels niet eenvoudig van aard is, met name omdat niet duidelijk is of, en zo ja welke van de gestolen goederen toebehoorden aan de benadeelde partij, dan wel aan zijn echtgenote, met wie de benadeelde partij buiten gemeenschap van goederen is gehuwd. Het hof zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen voor zover uit de onderbouwing daarvan blijkt dat de betreffende goederen door de benadeelde partij zijn betaald en er aldus sprake is van de vereiste rechtstreekse schade. Dat geldt voor de beide trouwringen (€ 3.682,54), een zegelring met briljanten (€ 2.085,-), een herenring (€ 250,-) en een collier met armband (€ 3.900,-). Dit leidt tot een toewijzing van het materiële deel van de vordering tot een bedrag van € 9.917,54.
Het hof is van oordeel, dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in zijn vordering in zoverre niet ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling dat de benadeelde partij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het hof bepaalt tevens dat het toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding en dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Benadeelde partij II
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is voorts gebleken, dat de benadeelde partij [benadeelde 1] (e.v. [benadeelde 1]), wonende te [woonplaats], zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering ten bedrage van € 400,- in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding van rechtswege voort in hoger beroep.
Vaststaat dat door het bewezen verklaarde feit aan de benadeelde partij schade is toegebracht. Het gevorderde bedrag van
€ 400,- ter zake van geleden immateriële schade zal worden toegewezen, nu dit bedrag het hof als redelijk voorkomt. Het hof bepaalt tevens dat het toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van de ten behoeve van de benadeelde partijen toe te wijzen bedragen.
Beslag
De rechtbank heeft in haar vonnis van 23 mei 2008 bepaald dat het onder verdachte in beslag genomen busje gas, merk Armsco, moet worden onttrokken aan het verkeer en dat de in beslag genomen "weegapparatuur voor lichte spullen in bruin doosje" moet worden teruggegeven aan verdachte.
Ter zitting van het hof heeft verdachte alsnog afstand gedaan van genoemde voorwerpen.
Tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen d.d. 9 mei 2006 is veroordeelde veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting van het hof is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 23 mei 2006. De proeftijd is ingegaan op 24 mei 2006. De officier van justitie vordert d.d. 29 april 2008 dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde gevangenisstraf van twee maanden, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis bevel was gegeven, dat deze voorwaardelijk niet zou worden ten uitvoer gelegd om reden dat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het in de zaak met parketnummer 19-810163-07 ten laste gelegde feit.
Nu gebleken is dat veroordeelde dit feit heeft begaan vóór het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, zal het hof op grond van het vorenstaande de tenuitvoerlegging gelasten van voormelde straf.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 36f, 57, 63, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van zeven maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde 1], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van elfduizend negenhonderdzeventien euro en vierenvijftig cent, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan en met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen van het geding;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van elfduizend negenhonderdzeventien euro en vierenvijftig cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vierennegentig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde 1], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van vierhonderd euro, met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vierhonderd euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van acht dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermelde bedragen, de verplichting om te voldoen aan de vorderingen van de benadeelde partijen komen te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vorderingen van de benadeelde partijen heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
gelast de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde bij vonnis van de politierechter Groningen van 9 mei 2006 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. F.W.J. den Ottolander en mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Den Ottolander voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.