ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ4372

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.075/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Rowel-van der Linde
  • H. Kuiper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg overeenkomst tussen gemeente en appellant over huurpenningen voor showterrein

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen [appellant] en de Gemeente Groningen over de huurpenningen voor een showterrein. Het hof heeft op 28 juli 2009 arrest gewezen in hoger beroep, waarbij het eerdere vonnis van de rechtbank is bekrachtigd. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P. van der Sluis, stelde dat er een overeenkomst was gesloten met de gemeente, waarin was afgesproken dat zij over de periode van 1 november 2005 tot en met 20 oktober 2006 geen huurpenningen voor het showterrein hoefde te betalen. De gemeente, vertegenwoordigd door mr. J.V. van Ophem, betwistte deze claim en voerde aan dat er geen dergelijke overeenkomst was gesloten.

Tijdens de procedure heeft de appellant haar directeur en financieel adviseur als getuigen laten horen, terwijl de gemeente haar voormalige medewerker als getuige heeft opgeroepen. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen elkaar tegenspreken, wat leidt tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor de stelling van de appellant. Het hof heeft daarbij benadrukt dat de verklaring van een partijgetuige niet voldoende is zonder aanvullende bewijzen die de verklaring geloofwaardig maken.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de appellant in het ongelijk is gesteld en heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De appellant is veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, die zijn begroot op € 251,-- aan verschotten en € 2.895,-- aan salaris voor de advocaat. Dit arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Arrest d.d. 28 juli 2009
Zaaknummer 107.002.075/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
gevestigd te [plaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P. van der Sluis, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
Gemeente Groningen,
zetelend te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 23 juli 2008 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ter voldoening aan de haar gegeven bewijsopdracht heeft [appellant] haar directeur [betrokkene 1] alsmede haar financieel adviseur [betrokkene 2] als getuige doen horen. In contra-enquête heeft de gemeente haar voormalige medewerker/ambtenaar [betrokkene 3] als getuige voorgebracht.
[appellant] heeft een memorie na (contra-)enquête genomen, waarna de gemeente hetzelfde heeft gedaan.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Bij bedoeld tussenarrest heeft het hof [appellant] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat tussen haar en de gemeente is overeengekomen dat [appellant] over de periode 1 november 2005 tot en met 20 oktober 2006 voor het showterrein geen huurpenningen behoefde te betalen;
2. Bij de beoordeling van het bewijs stelt het hof voorop dat in artikel 164 Rv ligt besloten dat de verklaring van een partijgetuige (op wie de bewijslast rust) geen bewijs in haar voordeel kan opleveren indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij die partijverklaring voldoende geloofwaardig maken.
3. Het hof stelt vast dat de getuige [betrokkene 1] als een partijgetuige als hiervoor bedoeld moet worden aangemerkt, zodat moet worden bezien of die verklaring voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
4. De getuige [betrokkene 2] heeft, zoals blijkt uit zijn eigen verklaring en bevestigd wordt door de getuige [betrokkene 3], [appellant] in het onderhavige onderhandelingstraject met de gemeente, na een eerste (telefonische) contact tussen de gemeente en [appellant], bijgestaan. Hij verklaart dat het steeds de insteek van de onderhandeling is geweest dat [appellant] de beide terreinen, dus ook het showterrein, nog gedurende vijf jaar om niet zou mogen gebruiken en dat er uiteindelijk op dat punt een deal is getroffen voor de periode van een jaar. [betrokkene 2] geeft daarbij aan dat het [betrokkene 3] duidelijk moet zijn geweest dat hij en [appellant] daarbij het oog hadden op beide terreinen.
5. [betrokkene 3] verklaart zeker te weten dat het bij de onderhandelingen omtrent het voortgezette gebruik om niet enkel ging om het bedrijfsterrein. Hij geeft aan dat het showterrein nooit onderwerp van gesprek is geweest voor wat betreft huur om niet.
6. Nu beide getuigen op het hof een betrouwbare indruk hebben gemaakt en er geen reden is meer geloof te hechten aan de ene dan aan de andere verklaring, moet worden vastgesteld dat beide verklaringen elkaar op het meest essentiële punt tegenspreken en elkaar derhalve in zoverre neutraliseren. Daarbij merkt het hof op dat de verklaring van [betrokkene 2], dat het [betrokkene 3] duidelijk moet zijn geweest dat ook het showterrein onderdeel was van de deal om niet voor een jaar deugdelijke onderbouwing mist, zodat niet kan worden uitgesloten dat partijen in de onderhandelingen elkaar hebben misverstaan.
7. Van voldoende ondersteuning van de verklaring van de partijgetuige [betrokkene 1] op essentiële punten is onder de gegeven omstandigheden geen sprake, zodat diens verklaring geen bewijs in het voordeel van [appellant] kan opleveren. Derhalve moet worden geconcludeerd dat het bewijs niet is geleverd.
Slotsom
8. Het beroepen vonnis dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep (salaris advocaat in hoger beroep: 2,5 punt tarief III).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van 23 augustus 2007, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente op € 251,-- aan verschotten en € 2.895,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest voor wat de proceskosten veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Rowel-van der Linde en Kuiper, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 28 juli 2009 in bijzijn van de griffier.