ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ4205

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002551-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing en bedreiging van een taxichauffeur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 14 juli 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1962 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van afpersing en bedreiging van een taxichauffeur. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf, en de verdachte ging hiertegen in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 februari 2008 in een taxi, met geweld en bedreiging, de taxichauffeur heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met daarin ongeveer €70,-. Daarnaast heeft de verdachte de taxichauffeur in de periode van 22 tot 24 april 2008 bedreigd met zware mishandeling. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden was om het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te verklaren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare delicten. De uitspraak benadrukt de ernst van afpersing en bedreiging, vooral jegens kwetsbare beroepsgroepen zoals taxichauffeurs.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002551-08
Parketnummer eerste aanleg: 17-880183-08
Arrest van 14 juli 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 14 oktober 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1962] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Vught PPC te Vught,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.L. Kranendonk, advocaat te Beverwijk.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis, voor zover vatbaar voor hoger beroep, wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 3 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 20 maanden met aftrek van voorarrest.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Uit de pleitaantekeningen die de raadsman ter zitting heeft overgelegd, blijkt dat de raadsman voornemens was een verweer ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te voeren. Ter zitting heeft de raadsman eerst aangekondigd dat hij het verweer zou voeren, en later medegedeeld dat hij dit verweer niet langer handhaafde omdat dit verweer door het hof reeds was verworpen en hij van mening was dat het niet ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie reeds een gepasseerd station was. Het hof zal ingaan op het verweer, nu verweren in hoger beroep opnieuw gevoerd kunnen worden, het hof niet eerder op dat verweer heeft beslist en de raadsman derhalve uit is gegaan van een verkeerd uitgangspunt. Daarmee kan niet ondubbelzinnig geconcludeerd worden dat afgezien is van het voeren van het verweer.
De raadsman heeft aangevoerd dat, nu geen technisch onderzoek aan de auto is verricht en geen sporenonderzoek heeft plaatsgevonden op de portemonnee, hiermee in het voorbereidend onderzoek zodanige vormen zijn verzuimd, dat geen sprake meer is van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet. Het Openbaar Ministerie dient derhalve niet ontvankelijk te worden verklaard. Indien het hof het Openbaar Ministerie tóch ontvankelijk acht, dient bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering te volgen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
Bij zijn aangifte verklaarde [slachtoffer 1] dat de overvaller [slachtoffer 1]s portemonnee in zijn handen had gehad. Tevens werd na de aangifte een pak zout in de auto van aangever gevonden, dat, naar later bleek, van verdachte afkomstig was. Er is geen nader onderzoek gedaan naar sporen op de portemonnee dan wel het pak zout. Vast staat ook dat geen technisch onderzoek heeft plaatsgevonden aan de auto van aangever. Het ontbreken van onderzoek naar de auto en het pak zout is geen verzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), omdat het hof van oordeel is dat de verdediging niet duidelijk heeft gemaakt welk belang gediend zou zijn met het onderzoek. Ten aanzien van het ontbreken van onderzoek naar de portemonnee overweegt het hof, dat wordt vastgesteld dat sprake is van een onherstelbaar verzuim. Het is immers duidelijk dat dit sporenonderzoek bepaalde verklaringen zou kunnen bevestigen. Die verklaringen verschillen op het punt of verdachte de portemonnee heeft vastgehouden. Echter, in het geval dat de portemonnee wel was onderzocht waarbij geen sporen van verdachte waren gevonden, was geen sprake van zodanig ontlastend bewijs, dat aangenomen zou moeten worden dat van een beroving van aangever door verdachte geen sprake kon/zou zijn geweest. Dit verzuim heeft daardoor niet een zodanig ernstig karakter, dat daaraan een rechtsgevolg verbonden dient te worden. Nu verdachte, gelet op het voorgaande, gering nadeel van dit verzuim ondervindt en evenmin kan worden vastgesteld dat doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte is gehandeld, is er geen reden het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te verklaren, dan wel tot bewijsuitsluiting of strafvermindering over te gaan. Het hof verwerpt het verweer.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - voor zover voor dit hoger beroep van belang - ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 22 februari 2008 te [plaats 1] (in een taxi die zich bevond op de openbare weg te weten de [straat 1] en/of de [straat 2]) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] (taxichauffeur)heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met daarin ongeveer E70,- althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte, terwijl die [slachtoffer 1] wachtte op verdachte in de taxi, het portier aan de bijrijderskant van de taxi heeft opengetrokken en/of in die taxi is gaan zitten en/of vervolgens hard heeft getrokken aan de door die [slachtoffer 1] gedragen shawl en/of aan die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "Ik wil poen";
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 22 februari 2008 te [plaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] (taxichauffeur) te bewegen tot de afgifte van ongeveer E 500,- althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een taxichauffeur heeft besteld en/of vervolgens gevraagd of hij naar de [straat 2] kon worden gebracht en/of aan die [slachtoffer 1] heeft gevraagd of hij wat extra's wilde verdienen met het naar [plaats 2] brengen van verdachte en/of bij de [straat 2] is uitgestapt en/of een pakketje heeft opgehaald (hetgeen zout was maar moest lijken op drugs)en hiermee weer terug is gegaan naar de taxi en/of aan die [slachtoffer 1] heeft gevraagd of hij E 500,- kon wisselen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 22 april 2008 tot en met 24 april 2008 te [plaats 1] (door middel van tussenkomst van een politieagent te weten [naam]) [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Als hij voor de beroving zou worden veroordeeld zou de aangever een groot probleem hebben en/of zou hij die [slachtoffer 1] opzoeken en deze zou het dan niet meer kunnen na vertellen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Bewijsoverweging
Namens de verdachte is ter terechtzitting van het hof - zakelijk weergegeven - aangevoerd, dat er, anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan. De verklaringen van aangever zouden uitgesloten dienen te worden van het bewijs daar deze onbetrouwbaar zijn gebleken. Aangever heeft belang bij een andere lezing van de feiten dan de werkelijke, om zijn eigen, niet correcte handelen te verdoezelen voor zijn werkgever, aldus de raadsman.
Aangever heeft op 22 februari 2008 aangifte gedaan bij de politie. Hij is op 24 april 2008 nogmaals door de politie gehoord. Aangever is op 24 juli 2008 bij de rechter-commissaris gehoord. Op 30 juni 2009 is aangever ter terechtzitting van het hof gehoord. Aangever heeft tijdens deze verhoren helder en op hoofdlijnen consistent verklaard. Het is niet aannemelijk geworden dat aangever een motief zou hebben om een onjuiste verklaring af te leggen en nu de verklaring van aangever op verschillende punten steun vindt in ander bewijs verwerpt het hof het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 22 februari 2008 te [plaats 1] (in een taxi die zich bevond op de openbare weg te weten de [straat 1] of de [straat 2]) met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 1] (taxichauffeur) heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met daarin ongeveer € 70,-, toebehorende aan [bedrijf], welk geweld hierin bestond dat verdachte, terwijl die [slachtoffer 1] wachtte op verdachte in de taxi, het portier aan de bijrijderskant van de taxi heeft opengetrokken en in die taxi is gaan zitten en vervolgens hard heeft getrokken aan de door die [slachtoffer 1] gedragen shawl en aan die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "Ik wil poen".
2.
hij in de periode van 22 april 2008 tot en met 24 april 2008 te [plaats 1] (door middel van tussenkomst van een politieagent te weten [naam]) [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Als hij voor de beroving zou worden veroordeeld zou de aangever een groot probleem hebben en zou hij die [slachtoffer 1] opzoeken en deze zou het dan niet meer kunnen na vertellen".
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
1 (primair):
afpersing
2.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de nacht van 22 februari 2008 schuldig gemaakt aan afpersing van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] reed die nacht als taxichauffeur. Verdachte is met het doel om een oplichtingstruc toe te passen op taxichauffeurs naar [plaats 1] gegaan en heeft
- zo heeft hij ter zitting van het hof verklaard - om betrouwbaar over te komen, bij een hotel in de nacht een taxi besteld. Toen [slachtoffer 1] bij het hotel arriveerde, is verdachte ingestapt. Eerst heeft verdachte geprobeerd [slachtoffer 1] op te lichten. Dit lukte niet. Hij heeft zich naar zijn bestemming laten rijden en is uitgestapt. Hij vroeg [slachtoffer 1] op hem te wachten. Toen hij weer terugkwam heeft hij met geweld [slachtoffer 1] van ongeveer € 70,-- beroofd. Verdachte is berekenend en doelmatig te werk gegaan om een taxichauffeur, zijnde iemand uit een kwetsbare beroepsgroep, van zijn geld te beroven.
Verdachte heeft zich in de periode van 22 april 2008 tot en met 24 april 2008 schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 1].
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte
- blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 juni 2009 - reeds meermalen voor vermogens- én geweldsdelicten is veroordeeld, onder meer tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur een passende en ook noodzakelijke bestraffing is. De door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van twintig maanden doet echter - gelet op voorgaande overwegingen - onvoldoende recht aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 3 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover voor hoger beroep vatbaar, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. K. Lahuis en mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen als griffier, zijnde mr. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.