Parketnummer: 24-000171-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-651833-07
Arrest van 21 juli 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 18 januari 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete van € 350,- subsidiair 7 dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 december 2006, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet genoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, heeft geschopt en/of getrapt en/of (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 2 december 2006, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal, heeft geschopt en/of getrapt en/of (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak
Het hof acht met de advocaat-generaal en de raadsman niet bewezen hetgeen primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 december 2006 te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) heeft geschopt en meermalen met kracht tegen het hoofd heeft gestompt waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Strafbaarheid
Door en namens verdachte is ter terechtzitting van het hof een beroep gedaan op noodweer. Verdachte kreeg als eerste een stomp van [slachtoffer] en hij had geen andere mogelijkheid dan om terug te slaan. De kans was groot dat [slachtoffer] hem van achteren had aangevallen. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende en gaat hierbij uit van de verklaring van verdachte. Op 2 december 2006 werd verdachte benaderd door [betrokkene]. [betrokkene] had een financieel geschil met zijn ex-zakenpartner [slachtoffer] en verdachte had dit in het verleden ook gehad. [betrokkene] wilde naar [slachtoffer] toe. Verdachte is vervolgens in zijn auto samen met [betrokkene] en nog twee anderen naar het huis gegaan van [slachtoffer]. Toen zij daar 's avonds aanbelden, deed [slachtoffer] open. [betrokkene] begon tegen [slachtoffer] over het geschil tussen hem en [slachtoffer] te praten. Verdachte stond wat verder bij de voordeur vandaan, op de stoep. Aangever [slachtoffer] stormde op een gegeven moment op verdachte af en sloeg hem tegen de borst. Verdachte heeft vervolgens [slachtoffer] meermalen hard tegen zijn hoofd gestompt en hem geschopt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet er niet alleen sprake zijn van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar ook van een handeling die geboden is ter noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf. Verdachte had naar het oordeel van het hof anders kunnen en moeten handelen dan hij heeft gedaan. Verdachte had, toen [slachtoffer] hem sloeg, zich om kunnen draaien en weg kunnen lopen. De confrontatie tussen beiden vond immers plaats op de stoep voor de woning van [slachtoffer]. Van omstandigheden die verdachte verhinderden om weg te lopen is het hof niet gebleken, noch zijn deze aannemelijk geworden. Verdachte had zich zonder meer kunnen verwijderen nu bij verdachte en [slachtoffer] nog drie mannen stonden, die met verdachte mee waren gekomen. Er was derhalve sprake van een sterke meerderheid aan mankracht aan de kant van verdachte, waardoor [slachtoffer] eventueel had kunnen worden tegengehouden om achter verdachte aan te gaan als verdachte zich zou verwijderen. Van een noodweersituatie is derhalve geen sprake geweest. Dat brengt mee dat het beroep op noodweer niet kan slagen. Het hof verwerpt het verweer.
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 2 december 2006 schuldig gemaakt aan mishandeling van
[slachtoffer]. Hij heeft met drie anderen het latere slachtoffer 's avonds thuis opgezocht en heeft daar, waar men zich bij uitstek veilig wil voelen, het feit gepleegd. Door zijn handelen heeft verdachte pijn en letsel bij het slachtoffer veroorzaakt en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Het slachtoffer heeft verklaard dat er ter zake het opgelopen neusletsel nog operatief ingegrepen moet worden.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte
- blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 april 2009 - niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat met een geheel voorwaardelijke bestraffing niet kan worden volstaan. Het hof zal aan verdachte een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte opleggen. De hoogte van de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde boete doet onvoldoende recht aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte subsidiair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van zevenhonderd euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van veertien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
beveelt, dat van de geldboete een gedeelte van driehonderdvijftig euro, subsidiair zeven dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. K. Lahuis, in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen als griffier, zijnde mr. Foppen voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.