ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ1653

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-003026-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzetheling van een boot

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 3 juli 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte is ter zake van opzetheling veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De zaak betreft de verwerving van een boot waarvan de verdachte wist dat deze door misdrijf verkregen was. De politierechter had eerder een straf opgelegd en de verdachte had tijdig hoger beroep aangetekend.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zou veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een werkstraf van 120 uren. De advocaat-generaal heeft ook gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zou worden verklaard in zijn vordering. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling door de boot, waarvan hij wist dat deze door een misdrijf verkregen was, over te dragen aan een derde.

Het hof heeft de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte. De verdachte had een schuld van ongeveer € 10.000 aan een persoon genaamd [naam 1], die hem een boot had aangeboden ter aflossing van deze schuld. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van de boot en dat hij lichtzinnig heeft gehandeld. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de gestelde schade niet voldoende was onderbouwd. De kosten van het geding zijn voor rekening van de benadeelde partij, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

Parketnummer: 24-003026-08
Parketnummer eerste aanleg: 17-753318-08
Arrest van 3 juli 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 15 december 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1947] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft beslist op een vordering van een benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake het hem primair ten laste gelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren, alsmede een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 23 juni 2007 tot en met 28 juni 2007, te [plaats 1], in de gemeente [gemeente 1] en/of te [plaats 2], in de gemeente [gemeente 2]l, in elk geval in Nederland, een boot ([boot]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die boot wist, in elk geval redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed betrof;
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij in of omstreeks de periode van 23 juni 2007 tot en met 27 juni 2007, te [plaats 1], (in elk geval) in de gemeente [gemeente 1], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een boot ([boot]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Verdachte wordt verweten primair opzet- dan wel schuldheling ten aanzien van een boot, subsidiair de diefstal van deze boot.
Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer twee jaren, in de jaren 2005 en 2006, ene [naam 1] geadviseerd met betrekking tot zijn bedrijfsvoering. In dit kader heeft verdachte op regelmatige basis met deze [naam 1] in een theehuis in [plaats 1] afgesproken. Verdachte zou hiervoor een honorarium ontvangen van € 80 per uur. De betaling hiervan aan verdachte is echter gedurende geruime tijd uitgebleven. Hierdoor is een schuld ontstaan van ongeveer € 10.000. Toen verdachte heeft getracht deze schuld, en een aan [naam 1] verstrekte geldlening van € 5.000, te innen, gaf [naam 1] niet thuis. Herhaaldelijke pogingen van verdachte om met deze persoon in contact te komen, zijn op niets uitgelopen. Totdat [naam 1] in juni 2007 telefonisch contact heeft gezocht met verdachte. [naam 1] heeft hem toen ter vereffening van de schuld een boot, [boot], aangeboden. Verdachte is akkoord gegaan met het voorstel. Ten behoeve hiervan heeft hij, gezamenlijk met [naam 1], een overeenkomst opgesteld en ondertekend. Vervolgens heeft verdachte de betreffende boot voor € 17.500 verkocht aan[naam 2]. Later is gebleken dat de boot van diefstal afkomstig is. De persoon genaamd [naam 1] is nimmer gevonden, waarbij tevens is gebleken dat de door hem verstrekte gegevens ten behoeve van de opgestelde overeenkomst, vals zijn.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte, voordat de overdacht van de boot had plaatsgevonden, twijfelde aan de integriteit van deze [naam 1] nu hij na herhaaldelijk aandringen de door verdachte opgestelde facturen niet betaalde en zelfs geruime tijd niet door verdachte te traceren was. Toch heeft verdachte, toen deze [naam 1] opeens met het voorstel kwam een boot aan hem te geven ter aflossing van een grote schuld, geen onderzoek gedaan naar de door [naam 1] verstrekte persoons- en zakelijke gegevens, alsmede naar de (rechtmatige) herkomst van de boot. Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte ook erkend dat hij in dezen zeer lichtzinnig heeft gehandeld.
Gelet op het bovenstaande kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte wist dat de betreffende boot een door een misdrijf verkregen goed betrof.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 23 juni 2007 tot en met 28 juni 2007, te [plaats 1], in de gemeente [gemeente 1] en te [plaats 2], in de gemeente [gemeente 2]l, een boot ([boot]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die boot wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzetheling.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling door een boot, waarvan hij wist dat deze door een misdrijf verkregen was, onder meer over te dragen aan een derde. Verdachte is hierdoor medeverantwoordelijk voor de continuering van de door de diefstal gecreëerde onrechtmatige vermogenstoestand.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 21 april 2009 -
meermalen is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Ter zitting van het hof heeft de raadsman van verdachte betoogd dat de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht tot gevolg zou hebben dat voor de feiten waar verdachte bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden d.d. 29 januari 2008 is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uren, alsmede voor het feit waarop onderhavige zaak betrekking heeft, gelet op het bepaalde in artikel 22c van het Wetboek van Strafrecht, ten hoogste een werkstraf voor de duur van 240 uren zou kunnen worden opgelegd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het betoog miskent dat het ingevolge artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepasselijk verklaarde artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht de cumulatie van niet-vrijheidsbenemende straffen niet in de door de raadsman gestelde zin wordt beperkt en dat een dergelijke beperking ook niet ligt besloten in het bepaalde in artikel 22c van het Wetboek van Strafrecht.
Het verweer faalt derhalve.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof - gelet op al het vorengaande - van oordeel dat de door de rechter in eerste aanleg opgelegde werkstraf passend en geboden is.
De door de advocaat-generaal voorgestelde strafverhoging door naast de in eerste aanleg opgelegde werkstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden op te leggen, acht het hof niet op zijn plaats. Het hof betrekt hierbij dat verdachte bereid is de schade te vergoeden en hiermee ook een aanvang heeft gemaakt. Daarnaast acht het hof van belang dat verdachte weliswaar strafbaar heeft gehandeld, zoals hiervoor met betrekking tot het bewijs overwogen, maar dat de wijze waarop verdachte handelde in de context van zijn verhaal niet onbegrijpelijk is.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij,
[benadeelde], wonende te [woonplaats], zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg niet is toegewezen en dat hij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Het hof is van oordeel dat de gestelde materiële schade niet voldoende is onderbouwd en niet in een zodanig verband staat met het onder primair bewezen verklaarde feit dat deze aan verdachte ten gevolge van zijn handelen kan worden toegerekend. Gelet hierop dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering, met bepaling dat de benadeelde partij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c (oud), 22d, 63 (oud) en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van zestig dagen zal worden toegepast;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.W.J. Sekeris, voorzitter, mr. K. Lahuis en
mr. L.T. Wemes, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier.
- 5 - 24-003026-08