Parketnummer: 24-001584-07
Parketnummer eerste aanleg: 18-656708-06
Arrest van 30 juni 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 15 juni 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1962] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.J. Skála, advocaat te Haren (Gr).
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake van het hem onder 1 ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van twintig uren subsidiair tien dagen vervangende hechtenis. De advocaat-generaal heeft voorts de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij gevorderd.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep van belang - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 november 2006, in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde]), met een schopsteel heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Overweging ten aanzien van het bewijs
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er bij verdachte geen sprake is geweest van opzet, zodat hij zou moeten worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Naar aanleiding van de stukken en de behandeling ter zitting stelt het hof de volgende feitelijke gang van zaken vast. Op 25 november 2006 bevond [benadeelde] zich voor de voordeur van de woning van verdachte, aan de [adres] te [woonplaats]. Verdachte was op dat moment in de woning aanwezig. Verdachte heeft de voordeur geopend, waarna [benadeelde] verdachte een duw heeft gegeven. Verdachte heeft daarop een bij de voordeur staande schopsteel gepakt en [benadeelde] daarmee geslagen.
Uit de hiervoor weergegeven omstandigheden leidt het hof af dat verdachte opzet had op het toebrengen van letsel en pijn bij die [benadeelde]. Het verweer dient derhalve te worden verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 november 2006, in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde]) met een schopsteel heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Strafbaarheid
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting van het hof een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman van verdachte. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
In het vorenstaande heeft het hof reeds de feitelijke gang van zaken op 25 november 2006 vastgesteld. Vaststaat dat verdachte [benadeelde] heeft geslagen met een schopsteel. Verdachte heeft hierover ter zitting van het hof verklaard dat hij [benadeelde] uit zijn huis wilde werken en dat hij dit ook anders had kunnen doen, bijvoorbeeld door hem weg te duwen en de voordeur dicht te doen, maar dat hij ervoor gekozen heeft hem met de schopsteel te slaan.
Het hof is op grond van de vastgestelde feitelijke gang van zaken van oordeel dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [benadeelde]. Er blijkt evenwel niet dat de handelwijze van verdachte - ook wanneer wordt uitgegaan van de juistheid van verdachtes eigen verklaring - noodzakelijk is geweest ter afwending van die aanranding. Het hof verwerpt het beroep op noodweer en noodweerexces.
Ten aanzien van het beroep op noodweerexces overweegt het hof daarenboven dat ook niet aannemelijk is geworden dat bij verdachte sprake is geweest van een zodanig heftige gemoedsbeweging dat hij als gevolg daarvan de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
De raadsman heeft ter terechtzitting namens verdachte tevens een beroep gedaan op overmacht. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien er bij hem sprake was van een psychische dwang waartegen van hem redelijkerwijs geen weerstand kon worden gevergd, aldus de raadsman.
Naar het oordeel van het hof zijn de door de raadsman ter onderbouwing van het beroep op overmacht aangevoerde feiten en omstandigheden, met name dat verdachte handelde onder psychische dwang, niet aannemelijk geworden. Het hof verwerpt derhalve het beroep op overmacht.
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden ook voor het overige niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich op 25 november 2006 schuldig gemaakt aan mishandeling van
[benadeelde] door die [benadeelde] te slaan met een schopsteel. Aldus handelend heeft verdachte het slachtoffer pijn en letsel toegebracht.
Uit het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 maart 2009 volgt dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
De politierechter heeft verdachte ter zake van het bewezenverklaarde feit veroordeeld tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van twintig uren. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan verdachte dezelfde straf zal opleggen.
Gelet op het voorgaande en gelet op de ernst van het feit is het hof van oordeel dat een werkstraf passend en geboden is. Daarom zal het hof aan verdachte een werkstraf opleggen van gelijke duur als gevorderd door de advocaat-generaal.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij [benadeelde] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zij in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Het hof is van oordeel, dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c (oud), 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
verklaart het verdachte onder 1 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van twintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S.H. Wachter, voorzitter, mr. K. Lahuis en mr. G.J. Niezink, in tegenwoordigheid van B.W. Mulder als griffier, zijnde mr. Niezink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.