ECLI:NL:GHLEE:2009:BI8646

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000061-07
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak na gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 17 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte was eerder vrijgesproken van brandstichting in een kledingzaak, maar het Openbaar Ministerie ging in hoger beroep. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk stichten van brand in de kledingzaak op 9 april 2006, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden zou zijn ontstaan. Tijdens het onderzoek in hoger beroep werd vastgesteld dat de verdachte aanvankelijk had bekend betrokken te zijn bij de brandstichting, maar later zijn verklaring had herroepen. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen kritisch beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Het hof oordeelde dat niet vaststond dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de primair ten laste gelegde brandstichting, noch dat hij op de hoogte was van de brand op een tijdstip waarop de gevolgen nog konden worden afgewend. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen.

Uitspraak

parketnummer: 24-000061-07
parketnummer eerste aanleg: 18-640411-06
Arrest van 17 juni 2009 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer,
op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 27 december 2006 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.F.M. Mullaart, advocaat te Groningen.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis vrijgesproken ter zake van het primair ten laste gelegde en wegens het subsidiair ten laste gelegde misdrijf veroordeeld tot straffen en heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 3 juni 2009, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal vrijspreken ter zake van het primair ten laste gelegde en hem ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van 17 dagen, met aftrek van voorarrest.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof komt tot een andere beslissing dan de eerste rechter. Reeds daarom zal het vonnis worden vernietigd en opnieuw recht worden gedaan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 april 2006, te [plaats], in elk geval in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg gebracht in/aan het pand [adres], te weten kledingzaak [benadeelde], immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een raam van dat pand[adres] ingegooid en/of door de aldus ontstane opening een of meer kledingstukken en/of andere goederen in dat pand [adres] in brand gestoken en/of in dat pand [adres]een ontploffing teweeg gebracht, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer in dat pand aanwezige kledingstukken en/of andere goederen, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die in dat pand [adres] aanwezige kledingstukken en/of andere goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand [adres] en/of een of meer belendende panden en/of een of meer zich boven dat pand [adres] bevindende woningen en/of een of meer zich in die/dat pand(en) en/of woning(en) bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer personen, die zich toen bevonden in een of meer boven dat pand[adres] gelegen woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 9 april 2006, te [plaats], in elk geval in de gemeente [gemeente], kennis heeft gedragen van een in Titel VII van het Wetboek van Strafrecht omschreven reeds gepleegd misdrijf waardoor levensgevaar is ontstaan, te weten brandstichting in/aan het pand [adres], boven welk pand zich een of meer woningen bevinden waarin zich toen een of meer personen bevonden, op een tijdstip waarop de gevolgen nog konden worden afgewend, opzettelijk heeft nagelaten daarvan gelijke kennisgeving te doen aan een ambtenaar van justitie en/of politie en/of de bedreigde.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De verdachte heeft - na aanvankelijk tegenover de politie een ontkennende houding te hebben aangenomen - op 5 mei 2006 tijdens het verhoor door de politie bekend betrokken geweest te zijn bij de aan hem ten laste gelegde brandstichting in de kledingzaak [benadeelde] in [plaats], in de nacht van 8 op 9 april 2006.
De verdachte heeft in dat verhoor verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte] deze brand heeft gesticht en dat hij, verdachte, daarbij aanwezig is geweest. Tijdens zijn verhoor door de rechter-commissaris op 1 augustus 2006 heeft de verdachte vervolgens verklaard dat zijn verklaring bij de politie op 5 mei 2006 niet op waarheid berust.
In alle verdere stadia van het onderzoek, zowel in de strafzaak tegen [medeverdachte] als in deze strafzaak, heeft de verdachte vervolgens stellig ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan of in enigerlei mate betrokken geweest te zijn bij bedoelde brandstichting.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft van meet af aan en in alle stadia van het onderzoek in zijn strafzaak stellig ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan of in enigerlei mate betrokken geweest te zijn bij bedoelde brandstichting.
Het hof heeft mede gelet op die proceshouding van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] aanleiding gezien uitvoerig nader onderzoek te verrichten in de strafzaak tegen [medeverdachte], onder meer bestaande in het horen van meerdere getuigen en het houden van een schouw. Bedoeld nader onderzoek is gevoegd in deze strafzaak en maakt thans onderdeel daarvan uit.
Uit een op 9 april 2006 ingesteld technisch onderzoek naar de oorzaak van de brand in de kledingzaak [benadeelde] blijkt dat er sprake is geweest van brandstichting in die kledingzaak, aan de kant van de doorgang van de [straat 1] naar de [straat 2].
Van enig technisch bewijs dat wijst op de (mogelijke) betrokkenheid van de verdachte, dan wel de medeverdachte [medeverdachte], bij die brandstichting is uit dat technisch onderzoek niet gebleken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich samen met [medeverdachte] en [getuige] in de nacht van 8 op 9 april 2006 in [plaats] op straat bevond en dat [medeverdachte] in die nacht een rugzak bij zich droeg met daarin een fles met benzine. Voorts staat - mede op basis van de door het hof uitgevoerde schouw/reconstructie - vast dat de verdachte, [medeverdachte] en [getuige] zich rond het tijdstip waarop de brand in de kledingzaak [benadeelde] is uitgebroken in de nabijheid van die kledingzaak bevonden, en dat zij ten tijde van het uitbreken van die brand op de plaats van het delict aanwezig kunnen zijn geweest.
De verdachte, [medeverdachte] en [getuige] hebben alle drie verklaard dat de benzine die [medeverdachte] toen bij zich droeg is gebruikt om een luchthoorn te laten exploderen. Volgens die verklaringen zou dit laatste zijn gebeurd op een later moment in die bewuste nacht, na het uitbreken van de brand in de kledingzaak, ergens in het [straat 3] in [plaats]. Of dit incident in het [straat 3] daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, kan niet worden vastgesteld, bij gebreke van enig onderzoek naar dit incident door de politie.
Zowel de verdachte als [getuige] hebben tijdens hun verhoor door de politie over de brandstichting op een gegeven moment verklaringen afgelegd die belastend zijn voor [medeverdachte], in die zin dat [medeverdachte] door hen is genoemd als degene die de brand heeft gesticht. Nadien heeft de verdachte, als getuige gehoord door de rechter-commissaris in de rechtbank te Groningen en door het hof, de voor [medeverdachte] belastende verklaring herroepen.
Niet is gebleken of aannemelijk geworden dat de verklaring waarin de verdachte [medeverdachte] heeft beschuldigd van het plegen van de brandstichting, op ongeoorloofde wijze tot stand is gekomen en dat die verklaring daardoor niet betrouwbaar is.
Het hof heeft de verbalisant [verbalisant], die destijds het desbetreffende - zowel voor [medeverdachte] als voor de verdachte belastende - verhoor van de verdachte heeft geleid daarover als getuige in de strafzaak tegen [medeverdachte] gehoord ter terechtzitting van
22 augustus 2008. Verbalisant [verbalisant] heeft toen verklaard dat tegen de verdachte tijdens diens verhoor niet is geschreeuwd, dat de verdachte bij die gelegenheid uit eigener beweging een verklaring heeft afgelegd en dat de verdachte daarbij door de politie geen woorden in de mond zijn gelegd.
Het hof leidt uit bedoelde verklaring af dat, indien er in de verhoorsituatie druk is ervaren door de verdachte, niet is gebleken of anderszins aannemelijk is geworden dat bedoelde druk door de politie is veroorzaakt of opgelegd.
Daarmee is die, zowel voor [medeverdachte] als voor de verdachte belastende, verklaring van de verdachte op zich bruikbaar voor het bewijs.
Het hof acht, naast voormelde verklaring van de verdachte, tevens de verklaring van [getuige] bruikbaar voor het bewijs.
Aldus bezien is er - gelet op bedoelde verklaringen - wettig bewijs voor het ten laste gelegde aanwezig in deze zaak.
Niettemin echter heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat de verdachte in zijn verklaring, die is opgenomen op de pagina's 178 en volgende van het strafdossier, en waarvan geen geluidsopname beschikbaar is, naar waarheid verklaart wanneer hij vertelt dat hij aanwezig is geweest op de plaats van het delict en daar bepaalde handelingen met betrekking tot de brandstichting heeft waargenomen.
Het hof heeft voorts, gelet op de resultaten van het nader onderzoek in hoger beroep in de strafzaak van [medeverdachte], welke resultaten onderdeel vormen van de strafzaak van de verdachte, rekening te houden met de mogelijkheid dat de inhoud van de overige voor de verdachte belastende verklaringen, afgelegd door [getuige], niet zodanig boven twijfel zijn verheven dat het hof hieruit de overtuiging kan afleiden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan of in enigerlei mate betrokken of aanwezig is geweest bij bedoelde brandstichting.
Uit het bovenstaande volgt dat niet vast staat dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde brandstichting in de [benadeelde] en dat evenmin vast staat dat de verdachte kennis heeft gedragen van de brand in de [benadeelde], dan wel kennis van die brand heeft gedragen op een tijdstip waarop de gevolgen van die brand nog konden worden afgewend.
Op grond van het bovenstaande zal het hof de verdachte vrijspreken van het aan hem ten laste gelegde.
Vordering van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering is afgewezen en dat zij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep niet voort en kan het hof niet op die vordering beslissen.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. P.J.M. van den Bergh en mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. Deuring is buiten staat dit arrest te ondertekenen.