ECLI:NL:GHLEE:2009:BI7411

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000602-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 11 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen. De verdachte, geboren in 1985, was betrokken bij een verkeersongeval op 14 september 2007, waarbij een andere bestuurder, genaamd [slachtoffer], om het leven kwam. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte had tijdens het rijden op een smalle weg, waar bomen aan weerszijden stonden, een duif op de weg gezien en is naar links uitgeweken. Hierdoor kwam zij gedeeltelijk op de linkerweghelft terecht, wat leidde tot een botsing met een tegemoetkomende auto. Het hof oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, ondanks dat zij wist dat de weg gevaarlijk was. De advocaat-generaal had een werkstraf van 100 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid geëist. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheden van het ongeval, de ernst van de gevolgen en het feit dat de verdachte zelf ook letsel had opgelopen. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van bestuurders op smalle wegen en de gevolgen van onvoorzichtig rijgedrag.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000602-08
Parketnummer eerste aanleg: 19-830322-07
Arrest van 11 juni 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 26 februari 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. R.J.J. Bosma, advocaat te Spier.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen wegens het primair ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Het hof heeft ter terechtzitting de tenlastelegging gewijzigd overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal.
Aan verdachte is ten laste gelegd:
zij op of omstreeks 14 september 2007, te of nabij [plaats], althans in de gemeente [gemeente], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (merk: Ford), daarmee rijdende over de weg, [straat], zich roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen, waardoor een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, aangezien zij, gelet op haar rijrichting, (gedeeltelijk) op de linkerweghelft is gaan rijden, althans onvoldoende rechts heeft gehouden, op een moment dat een tegemoetkomende personenauto (merk: Suzuki Swift) haar dicht was genaderd, waardoor tussen voornoemde voertuigen een botsing of aanrijding, althans aanglijding is ontstaan, waarbij en/of waardoor de bestuurder van die tegemoetkomende personenauto (genaamd: [slachtoffer]) werd gedood;
althans indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat:
zij op of omstreeks 14 september 2007, te of nabij [plaats], althans in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een voertuig (personenauto) daarmee rijdende op de weg, [straat], gelet op haar rijrichting, (gedeeltelijk) op de linkerweghelft is gaan rijden, althans onvoldoende rechts heeft gehouden, op een moment dat een tegemoetkomende personenauto haar dicht was genaderd, waardoor tussen voornoemde voertuigen een botsing of aanrijding, althans een aanglijding is ontstaan, waarbij en/of waardoor de bestuurder van die tegemoetkomende personenauto (genaamd: [slachtoffer]) werd gedood, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Bewijsoverweging
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de [straat], waar het ongeval heeft plaatsgevonden, een smalle weg is met aan weerszijden bomen. Gezien de in het dossier aanwezige foto's is het elkaar passeren met een auto onder normale omstandigheden al lastig. Het is met name op dit soort wegen van belang uiterst rechts te houden en rekening te houden met tegenliggers. Bestuurders van motorvoertuigen hebben - in het bijzonder op dit soort wegen - een grote zorgplicht ten opzichte van de medeweggebruikers.
Verdachte is, toen ze op de [straat] reed, naar links uitgeweken toen ze zag dat er een duif op het wegdek zat. Hierbij is verdachte (in ieder geval gedeeltelijk) op de, voor haar, linkerweghelft terecht gekomen waardoor uiteindelijk het fatale ongeval heeft plaatsgevonden. Ondanks het feit dat verdachte zag dat er een tegenligger aankwam en - zoals ze ter terechtzitting bij het hof heeft verklaard - wist dat de [straat] een gevaarlijke weg was, heeft ze er toch voor gekozen deze manoeuvre te maken. Daarmee is verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig geweest, zodat het ongeval aan haar schuld te wijten is.
Namens verdachte is aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat niet met zekerheid is vast te stellen dat het ongeval door verdachte is veroorzaakt. Verdachte heeft immers verklaard dat ze, nadat ze de duif had ontweken, is teruggekeerd naar haar eigen weghelft, zag dat haar tegenligger gedeeltelijk op haar weghelft reed en dat zij zelf toen weer naar links is uitgeweken teneinde een aanrijding te voorkomen.
Ook indien van de juistheid van het relaas van verdachte moet worden uitgegaan, is geen andere verklaring voor het verkeersgedrag van de tegenligger aannemelijk dan dat de tegenligger daarmee heeft gereageerd op de uitwijkmanoeuvre van verdachte voor de duif. Het oorzakelijk verband tussen het aanmerkelijk onvoorzichtige gedrag van verdachte en het ongeval is daarmee niet doorbroken.
Bewezenverklaring
zij op 14 september 2007 te [plaats], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, merk: Ford, daarmee rijdende over de weg, [straat], zich aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen, waardoor een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, aangezien zij, gelet op haar rijrichting, gedeeltelijk, op de linkerweghelft is gaan rijden, op een moment dat een tegemoetkomende personenauto, merk: Suzuki Swift, haar dicht was genaderd, waardoor tussen voornoemde voertuigen een botsing is ontstaan, waarbij en waardoor de bestuurder van die tegemoetkomende personenauto, genaamd: [slachtoffer], werd gedood.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft in het bijzonder gelet op het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag waardoor een ongeval is veroorzaakt waarbij een dodelijk slachtoffer te betreuren viel.
Rijdend in een auto heeft verdachte, omdat ze uitweek voor een duif die op de rijweg zat, een manoeuvre gemaakt waardoor ze in botsing kwam met een tegemoetkomende auto. Als gevolg van die botsing is de bestuurster van die auto, mevrouw [slachtoffer], overleden. Het hof neemt in aanmerking dat verdachte dit gevolg nimmer heeft beoogd.
Gelet op de bewezen verklaarde mate van schuld en op de door het hof voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 gehanteerde oriëntatiepunten acht het hof in beginsel een gevangenisstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden.
Het hof neemt echter ook in aanmerking dat verdachte ten gevolge van het ongeval zelf ernstig letsel heeft bekomen. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat er geen kans is op volledig herstel van de verbrijzelde enkel, met als gevolg dat verdachte nooit meer goed zal kunnen lopen. Ook haar werk als doktersassistente zal verdachte waarschijnlijk door dit ongeval niet meer kunnen uitoefenen.
Ter zitting was verdachte zichtbaar aangedaan en toonde verdachte berouw. Ook is ter zitting gebleken dat verdachte haar verantwoordelijkheid niet uit de weg is gegaan ten opzichte van de nabestaanden van het slachtoffer en dat ze het gesprek met de echtgenoot van het slachtoffer is aangegaan.
Tot slot blijkt uit het Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, d.d. 12 april 2007, dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten
Alles overwegende is het hof van oordeel dat in onderhavige zaak kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c (oud) en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 176 en 179 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderd uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijftig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
ontzegt aan de veroordeelde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van twaalf maanden ;
beveelt, dat de bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. G. Dam en mr. J. Hielkema, in tegenwoordigheid van H. Pool als griffier, zijnde mr. mr. Foppen voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.