Parketnummer: 24-001127-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-641014-07
Arrest van 2 juni 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 9 april 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. A.M. Crouwel, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het medeplegen van een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zal veroordelen tot 100 dagen jeugddetentie waarvan 93 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde oplegging van de maatregel Hulp en Steun.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 10 tot en met 12 oktober 2007 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade haar moeder, [slachtoffer 1] en/of haar broertje, [slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, aan [medeverdachte] heeft gevraagd om muizengif voor haar te kopen en/of aan haar te leveren en/of (vervolgens) muizengif in een pizzabroodje (van haar moeder) heeft gedaan en/of muizengif met hagelslag heeft vermengd en/of (vervolgens) een boterham met hagelslag heeft gemaakt (voor haar broertje) en/of muizengif in de koffiepot heeft gedaan en/of (vervolgens) (daarmee) koffie heeft gezet (voor haar moeder), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vrijspraak
Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd het medeplegen van een poging tot moord, dan wel poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade jegens haar moeder en haar broertje, door deze personen muizengif toe te dienen.
Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt de volgende gang van zaken. Verdachte heeft op 11 oktober 2007 een doos muizenkorrels gekregen van [medeverdachte]. Verdachte heeft zich niet van de werking van de muizenkorrels op de hoogte gesteld. De doos bevatte acht zakjes, met elk 25 gram muizenkorrels (ongeveer 500 korrels per zakje). Verdachte heeft vijf zakjes in haar kluisje op school opgeborgen. Drie zakjes heeft ze die dag mee naar huis genomen. Boven op haar kamer heeft ze de inhoud van één zakje in een bakje gedaan. De andere twee, ongeopende, zakjes heeft ze in haar jas gestopt.
Diezelfde avond nam verdachte 's avonds wat korreltjes uit het bakje in haar hand mee naar de keuken. In een pizzabroodje dat bestemd was voor haar moeder, deed zij een aantal korrels. Moeder heeft het broodje in het bijzijn van verdachte opgegeten.
De volgende morgen heeft verdachte koffie voor haar moeder gezet. In de koffiefilter heeft zij behalve de koffie, een aantal muizenkorrels gedaan. Tevens vermengde zij wat korrels met de hagelslag. Ter zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat dit ongeveer tien korrels zijn geweest. Daarna heeft verdachte een broodje hagelslag gesmeerd voor haar broertje. Vlak daarna is verdachte naar school vertrokken, waar zij de overige in het kluisje gedeponeerde zakjes met muizengif heeft weggegooid. Zij heeft er nog over gedacht om haar moeder te bellen om te zeggen wat zij had gedaan, maar heeft dit nagelaten. De muizenkorrels werden die ochtend ontdekt door verdachtes broertje en moeder. Niet veel later arriveerde de politie op school om verdachte aan te houden. Zij troffen op de kamer van verdachte behalve de twee ongeopende zakjes, het bakje aan met daarin het (aanzienlijke) restant korrels van het enige door verdachte opengemaakte zakje.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij met de muizenkorrels wilde bewerkstelligen dat haar moeder ziek zou worden. Zij dacht hierbij aan hoofdpijn en eventueel buikpijn. In dat geval kon verdachte voor haar moeder zorgen en zou haar moeder verdachtes relatie met [medeverdachte] misschien accepteren. Verdachte heeft verder verklaard dat het niet haar bedoeling is geweest om haar broertje muizenkorrels toe te dienen. In de haast en de stress was zij echter vergeten dat zij muizenkorrels bij de hagelslag in het pak had gedaan.
Het Openbaar Ministerie heeft verdachte ten laste gelegd dat zij het opzet heeft gehad om haar moeder van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dergelijk opzet kan bijvoorbeeld bestaan in de vorm van 'oogmerk' of in de vorm van zogenaamd voorwaardelijk opzet.
Verdachte heeft het oogmerk gehad om haar moeder 'ziek' te maken. Het hof is er niet van overtuigd dat het oogmerk van verdachte op een ernstiger gevolg gericht is geweest, ook niet in het licht van verklaringen van medeverdachte [medeverdachte]. De door verdachte en medeverdachte afgelegde verklaringen zijn onderling te weinig consistent om tot bewijs van een dergelijk verder reikend oogmerk te komen. Dat verdachte heeft verklaard haar moeder 'ziek' te willen maken (hoofdpijn of buikpijn) levert alléén te weinig bewijs op voor het in de ten laste gelegde genoemde (opzet op) zwaar lichamelijk letsel, laat staan de ten laste gelegde (opzet op) de dood.
Naast de vaststelling van de subjectieve gezindheid van verdachte is echter ook de vraag van belang of verdachte door haar handelingen een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat haar moeder en haar broertje zouden komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De advocaat-generaal heeft in haar requisitoir betoogd dat verdachte wellicht niet het oogmerk heeft gehad haar moeder en haar broertje zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, maar wel dat zij voorwaardelijk opzet op dat gevolg heeft gehad.
Voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Gezien de aard van verdachtes gedragingen en de omstandigheden waaronder die zijn verricht acht het hof niet bewezen dat verdachte de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat haar moeder en/of haar broertje zwaar lichamelijk letsel zou(den) oplopen, laat staan daardoor zou(den) komen te overlijden. Verdachte heeft twee maal een kleine hoeveelheid muizenkorrels aan brood(beleg) en koffie toegevoegd. Het grootste deel van de muizenkorrels heeft ze echter op 11 oktober 2007 op school achtergelaten en heeft ze de volgende dag weggegooid. Het hof heeft niet de overtuiging bekomen dat verdachtes opzet gericht is geweest op het toedienen van de inhoud van die vijf zakjes aan het eten of drinken van haar moeder en/of haar broertje. Ten aanzien van de in de kamer aangetroffen muizenkorrels overweegt het hof dat die korrels in elk geval door de ontdekking van de muizenkorrels door verdachtes broertje en moeder en door de aanhouding van de verdachte niet meer door verdachte (kunnen) zijn toegediend. Gelet op het verslag van prof. dr. D.R.A. Uges en het zich in het dossier bevindende Veiligheidsinformatieblad van Bayer Environmental Science betreffende de werking van de desbetreffende muizenkorrels, is het hof er niet van overtuigd dat de overgebleven muizenkorrels bij toediening de aanmerkelijke kans in het leven hebben kunnen roepen dat daardoor bij verdachtes moeder en/of verdachtes broertje zwaar lichamelijk letsel - laat staan de dood - zou worden veroorzaakt.
Omdat het verdachte ten laste gelegde opzet niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, dient verdachte te worden vrijgesproken.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij;
heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. J. Hielkema, in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen als griffier.