ECLI:NL:GHLEE:2009:BI5307

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002941-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarige met terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 29 mei 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1956 en verblijvende in PI Noord, is veroordeeld voor het plegen van seksueel misbruik van een minderjarige, die op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud was. De verdachte heeft meermalen handelingen gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, dat de dochter was van zijn vriendin. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, evenals de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de gevangenisstraf heeft bevestigd en de terbeschikkingstelling heeft gelast. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de psychologische rapporten die de verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen. De verdachte heeft een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en een persoonlijkheidsstoornis, wat het risico op recidive vergroot. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, behandeld en een schadevergoeding van € 1.000 toegewezen. De beslissing van het hof houdt in dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat hij van overheidswege zal worden verpleegd, gezien de ernst van de feiten en het gevaar voor herhaling.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002941-08
Parketnummer eerste aanleg: 17-880206-08
Arrest van 29 mei 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 25 november 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1956] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. W. Boonstra, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf (meermalen gepleegd) veroordeeld tot een straf, heeft een maatregel opgelegd en heeft op de vordering van de benadeelde partij en op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake het hem primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en dat het hof aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging zal opleggen. Voorts heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank te Leeuwarden d.d. 26 april 2005, gevorderd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering in zijn geheel zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot eenzelfde bedrag.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2007 tot en met 15 mei 2008 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [slachtoffer] (geboren op [2002]), die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (onder meer) (telkens)
- zich door de [slachtoffer] doen of laten pijpen en/of (zodoende) zijn,
verdachtes, penis (telkens) in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht
en/of gehouden en/of
- die [slachtoffer] aan zijn, verdachtes, penis doen of laten likken en/of
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] geduwd/gebracht,
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2007 tot en met 15 mei 2008, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, (meermalen) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind en/of een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer], geboren op [2002],
bestaande die ontucht (telkens) hierin dat hij, verdachte (onder meer) (telkens)
- die [slachtoffer] aan zijn, verdachte, penis heeft doen of laten likken en/of
- die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis heeft laten wassen en/of (aldus)
heeft laten betasten/aanraken en/of
- de vagina van die [slachtoffer] heeft betast en/of aangeraakt,
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 april 2007 tot en met 15 mei 2008 te [plaats], meermalen, telkens met [slachtoffer] (geboren op [2002]), die toen telkens de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- zich door de [slachtoffer] doen pijpen of zodoende zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en
- die [slachtoffer] aan zijn, verdachtes, penis doen likken,
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Strafbaarheid
Omtrent verdachte zijn door A.P. van der Woerdt, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, en J. de Hoop, klinisch psychologe en vast gerechtelijk deskundige, d.d. 22 september 2008 respectievelijk 13 september 2008 Pro Justitia rapporten uitgebracht.
Door beide deskundigen wordt geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (in de zin van zwakbegaafdheid en een persoonlijkheid met narcistische en antisociale kenmerken) bestond dat deze feiten hem slechts in licht verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne.
Nu niet is gebleken dat verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Motivering van de op te leggen straf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft in de periode van één jaar de toen vijfjarige dochter van zijn vriendin, met wie hij samenwoonde, meermalen seksueel misbruikt. Het meisje beschouwde verdachte als haar vader. Door zijn handelen heeft verdachte het onvoorwaardelijke vertrouwen dat een kind stelt in de eigen ouder op vergaande wijze beschaamd. De door verdachte gepleegde daden zijn niet alleen afschuwwekkend maar hebben, naar de ervaring leert, ook diepgaande gevolgen voor de ontwikkeling van een kind. Daarnaast heeft verdachte het door zijn vriendin in hem gestelde vertrouwen op uiterst grove wijze beschaamd.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 10 februari 2009, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Uit dit uittreksel blijkt tevens dat ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit nog geen vijf jaren waren verstreken sinds een veroordeling tot gevangenisstraf wegens een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde was gegaan.
Het hof houdt tevens rekening met het feit dat verdachte ter zake van de onderhavige feiten als licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, passend en geboden is.
Motivering van de op te leggen maatregel
Het eerdergenoemde rapport van psychologe J. de Hoop van 13 september 2008 houdt onder meer het volgende in:
"Betrokkene is een zwakbegaafde man met kenmerken van een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis. (...) Indien het hem ten laste gelegde bewezen wordt geacht dient betrokkene daarvoor in verband met boven beschreven persoonlijkheidsproblematiek en zijn zwakbegaafdheid als licht verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. Daarbij was in dit onderzoek, in verband met betrokkenes ontkenning, niet vast te stellen of er sprake is van pedofilie, doch dit wordt door onderzoeker wel vermoed. Dit tezamen maakt dat het gevaar voor recidive, indien het hem ten laste gelegde bewezen wordt geacht, als groot ingeschat moet worden.
Nu een ambulante behandeling niet van de grond is gekomen en betrokkene niet te motiveren is voor een behandeling, lijkt een TBS met dwangverpleging geïndiceerd indien het hem ten laste gelegde door de rechtbank bewezen wordt geacht."
In het rapport van psychiater A.P. van der Woerdt van 22 september 2008 wordt onder meer vermeld:
"Bij betrokkene is wel een gebrekkige ontwikkeling der geestesvermogens aanwezig in de zin van zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische kenmerken. Betrokkene komt bij herhaling tot handelingen die reden zijn van arrestatie. Ook is er sprake van oneerlijkheid. Er is sprake van impulsiviteit, onverschilligheid ten aanzien van de veiligheid van anderen en spijtgevoelens ontbreken. Er bestaat een egocentrische visie op de wereld, een opgeblazen zelfgevoel, de emotionele bindingen met anderen zijn beperkt en er is een gebrek aan empathie voor anderen. De gewetensfuncties zijn gebrekkig ontwikkeld. (...)
Ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid kan door ontkenning geen harde uitspraak gedaan worden, anders dan dat er geen aanwijzingen gevonden zijn dat er sprake zou kunnen zijn van ontoerekeningsvatbaarheid. Een lichte mate van vermindering lijkt gezien de gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling in combinatie met de zwakbegaafdheid wel waarschijnlijk.
Ten aanzien van het risico op herhaling het volgende. Het ten laste gelegde delict, volledig ontkend, heeft plaatsgevonden binnen een mede door hem gecreëerde context waarbij hij een belangrijke persoon was voor de moeder die een ontwricht leven heeft gehad. Betrokkene heeft haar niet de waarheid verteld over zijn veroordeling inzake de verkrachtingen van zijn dochter. Tegen zijn behandelaar en de reclasseerder heeft hij evenmin de waarheid gesproken. Hij heeft hen verteld dat de moeder wel op de hoogte was. Ook probeert hij de behandelaar mede verantwoordelijk te maken door aan te geven dat hij het douchen heeft besproken. Indien de ten laste gelegde feiten bewezen worden geacht, is het gevaar voor herhaling aanwezig. Een context als boven kan in de toekomst hernieuwd gecreëerd worden. De kans dat betrokkene hem onbekende kinderen zal misbruiken wordt als niet erg hoog ingeschat. Factoren gerelateerd aan een laag herhalingsrisico zijn: geen misbruik van jongetjes, het feit dat het hem bekende kinderen waren, geen aanwijzingen voor escalatie van de ernst van de delicten, geen aanwijzingen voor het toebrengen van aanvullend letsel.
Als risicoverhogende factoren zijn aanwezig: eerder gepleegde niet-seksuele delicten, eerder veroordeling voor een seksueel delict, indien het huidige ten laste gelegde wordt bewezen: meerdere typen seksuele delicten, de jonge leeftijd van het kind (indien bewezen), het feit dat hij alleenstaand is, het bagatelliseren van het ten laste gelegde, het gebrek aan inzicht in de eigen problematiek en negatieve houding ten opzichte van interventies.
Ter vermindering van het recidiverisico het volgende. Indien de rechtbank van oordeel is dat de maatschappij, bij bewezen geachte feiten, beschermd dient te worden, dan rest slechts TBS met dwangverpleging. Elke andere vorm van behandeling biedt naar de mening van de onderzoeker, niet afdoende zekerheid. Wel is dan van belang te vermelden dat de mogelijkheid bestaat dat betrokkene vele jaren later nog steeds ontkennend in de kliniek aanwezig is."
Het hof kan zich met de in voormelde rapporten opgenomen conclusies en adviezen verenigen, zodat het hof deze overneemt en tot de zijne maakt.
Gebleken is dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat de feiten hem in licht verminderde mate kunnen worden toegerekend, terwijl de door hem gepleegde feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Gelet hierop en voorts in aanmerking genomen dat het hof de kans op herhaling zonder adequate behandeling groot acht, is het hof - met de advocaat-generaal - van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Die veiligheid van anderen eist tevens dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Dat verdachte mogelijk niet tot behandeling gemotiveerd zou zijn, doet daaraan niet af. Het hof zal dan ook deze maatregel naast de gevangenisstraf opleggen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij,
[slachtoffer], wonende te [woonplaats], zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg deels wel en deels niet is toegewezen en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Het hof is van oordeel dat een deel van de gestelde immateriële schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met de bewezen verklaarde feiten, dat deze aan verdachte als gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Dit deel betreft een bedrag van € 1.000, -. Het hof is van oordeel dat voor het overige de vordering van de benadeelde partij niet op eenvoudige wijze is vast te stellen, zodat zij zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in haar vordering dan ook niet ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding en dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Vast staat dat door de bewezen verklaarde feiten aan het slachtoffer [slachtoffer] schade is toegebracht als hiervoor vermeld, waarvoor verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Nu het belang van het slachtoffer daarmee is gediend, zal aan verdachte eveneens de verplichting worden opgelegd tot betaling van het hiervoor genoemde geldbedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 26 april 2005 is verdachte (onder meer) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat dit vonnis onherroepelijk is geworden op 11 mei 2005 en dat de proeftijd zou eindigen op 10 maart 2009. De officier van justitie heeft op 27 oktober 2008 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de gevangenisstraf, aangezien verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan de bewezen verklaarde feiten.
Nu gebleken is dat veroordeelde de bewezen verklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de gestelde proeftijd, zal het hof de tenuitvoerlegging gelasten van voormelde straf.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 36f (oud), 36f, 37a, 37b, 43a, 57 (oud), 57 en 244 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van duizend euro;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen van het geding;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend euro ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
gelast de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Leeuwarden van 26 april 2005 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. J.F. Aalders en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier, zijnde mr. Aalders voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.