ECLI:NL:GHLEE:2009:BI4703

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002140-07
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk vervoeren van cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 20 mei 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van 2,43 gram cocaïne op 27 september 2005. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een straf, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zou veroordelen tot een werkstraf van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis. Het hof heeft echter besloten het vonnis van de politierechter te vernietigen en opnieuw recht te doen. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De verdachte had de cocaïne bij zich tijdens een fouillering op het politiebureau, waar hij was vanwege een openstaande schuld. Het hof heeft de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoon van de verdachte in overweging genomen. Ondanks de richtlijn voor onvoorwaardelijke gevangenisstraf, heeft het hof besloten om een werkstraf van 40 uren op te leggen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 20 dagen indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. Het hof heeft daarbij ook rekening gehouden met de geringe hoeveelheid cocaïne en het feit dat de verdachte geen recente recidive had op het gebied van de Opiumwet. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer van het hof, met mr. A.J. Rietveld als voorzitter.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002140-07
Parketnummer eerste aanleg: 18-650053-06
Arrest van 20 mei 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 5 april 2006 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.C. Keuning, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het aan verdachte ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 september 2005, in de gemeente [gemeente], opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 2,43 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 september 2005 in de gemeente [gemeente], opzettelijk heeft vervoerd,
2,43 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 27 september 2005 schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van een hoeveelheid cocaïne. Die dag werd verdachte overgebracht naar het politiebureau in verband met een nog door hem te betalen geldbedrag. Op het politiebureau werd bij fouillering bij verdachte 2,43 gram cocaïne aangetroffen. Het hof wil aannemen dat verdachte deze hoeveelheid vervoerde in verband met eigen gebruik ervan. Cocaïnegebruik kan de volksgezondheid in ernstige mate in gevaar brengen.
Daarnaast is het gebruik ervan bezwarend voor de samenleving vanwege de (vaak) daarmee gepaard gaande door gebruikers gepleegde strafbare feiten.
Uit een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie, d.d. 1 februari 2008, blijkt dat verdachte in 2001 voor het laatst ter zake de Opiumwet is veroordeeld. Ter zitting van het hof heeft verdachte verzocht om, in plaats van de bij verstek opgelegde gevangenisstraf, een taakstraf te mogen verrichten in verband met het behoud van zijn baan.
Als uitgangspunt voor de op te leggen straf geldt op basis van een landelijk gehanteerde richtlijn in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet echter, gezien de geringe hoeveelheid cocaïne die verdachte vervoerde, de relatieve ouderdom van het feit en de omstandigheid dat verdachte geen recente recidive heeft op het gebied van de Opiumwet, aanleiding aan verdachte een werkstraf op te leggen van na te melden duur.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 (oud) en 10 (oud) van de Opiumwet en de artikelen 22c (oud), 22d en 63 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van veertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van H. Pool als griffier, zijnde mr. Wiarda voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
-