Parketnummer: 24-002634-07
Parketnummer eerste aanleg: 17-841354-07
Arrest van 20 mei 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 16 oktober 2007 tegen:
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.H. Gart, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de aan verdachte onder 1. primair ten laste gelegde poging tot tot zware mishandeling en onder 2. primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 17 april 2007 te [plaats], (in elk geval) in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] op/naar de grond te hebben gegooid/geduwd en/of die [slachtoffer 1] met kracht en/of met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 17 april 2007 te [plaats], (in elk geval) in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), tegen de grond te hebben gegooid/geduwd en of deze [slachtoffer 1] tegen het hoofd te hebben geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2. primair
hij op of omstreeks 12 februari 2007 te [plaats], (in elk geval) in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] (met gebalde vuist) in het gezicht te hebben geslagen en/of tegen de grond te hebben geduwd en/of die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, met kracht en/of met geschoeide voet in het gezicht te hebben getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 12 februari 2007 te [plaats], (in elk geval) in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), in het gezicht heeft geslagen en/of tegen de grond heeft geduwd en/of deze [slachtoffer 2] meermalen althans eenmaal in het gezicht heeft getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vaststaande feiten inzake het onder 2. ten laste gelegde
Het hof stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van het hof navolgende feiten vast, als zijnde erkend, dan wel aannemelijk geworden.
Verdachte bevond zich op 12 februari 2007 in zijn café te [plaats] en wilde omstreeks 23.00 uur het pand verlaten. Aangekomen bij de nog niet door hem geopende toegangsdeur, hoorde verdachte lawaai. Verdachte heeft de deur geopend en zag in de directe nabijheid van de deur een persoon. Deze persoon, aangever/slachtoffer [slachtoffer 2], heeft verdachte naar zijn zeggen weggeduwd, omdat verdachte veronderstelde dat aangever bij hem wilde inbreken. Aangever is door die duw op straat terechtgekomen, waarna hij wilde opstaan. Voordat aangever overeind kon komen, heeft verdachte aangever in het gezicht getrapt. Wederom wilde aangever overeind komen en wederom heeft verdachte aangever in zijn gezicht getrapt.
In het dossier bevindt zich een tweetal kleurenfoto's waarop het gezicht van aangever is afgebeeld. Deze foto's zijn verdachte ter zitting van het hof getoond. Verdachte heeft verklaard dat de rode verkleuringen die op de foto's waarneembaar zijn en die een herkenbaar patroon bevatten, kunnen zijn ontstaan doordat hij aangever twee keer met de onderkant van zijn schoen in het gezicht heeft getrapt. Van braaksporen aan het pand van verdachte is niet gebleken.
Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte erkent dat hij het slachtoffer heeft getrapt, maar dit was slechts een afwerende trap.
Omdat verdachte heeft gehandeld in een opwelling heeft hij geen afweging kunnen maken zodat er ook geen sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet.
Het hof oordeelt als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer twee keer met geschoeide voet in het gezicht heeft getrapt, terwijl het slachtoffer op straat lag, met als doel dat het slachtoffer op straat bleef liggen in afwachting van de komst van de politie. Hieruit leidt het hof af dat van een handeling in een opwelling geen sprake was.
Verdachte heeft erkend dat hij het slachtoffer op straat zodanig hard heeft getrapt dat daardoor het profiel van zijn schoenzool in het gezicht van het slachtoffer is waar te nemen, hetgeen zichtbaar is op de foto's die van het letsel van het slachtoffer zijn gemaakt. Gelet hierop heeft verdachte naar het oordeel van het hof willens en wetens
de aanmerkelijke kans aanvaard dat aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel kon worden toegebracht. Het hof acht derhalve bewezen dat verdachte het onder 2. primair ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
1. primair
hij op 17 april 2007 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] op de grond heeft gegooid en die [slachtoffer 1] met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
hij op 12 februari 2007 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] met gebalde vuist in het gezicht heeft geslagen en tegen de grond heeft geduwd en die [slachtoffer 2] meermalen met kracht en met geschoeide voet in het gezicht heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1. primair en 2. primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
1. primair: poging tot zware mishandeling;
2. primair: poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het onder 2. primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat verdachte handelde uit noodweer. Verdachte heeft het slachtoffer getrapt ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf en goed tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is van noodweerexces. Als gevolg van de aanranding door het slachtoffer is volgens de raadsman bij verdachte een hevige gemoedsbeweging ontstaan die ertoe heeft geleid dat verdachte het slachtoffer heeft getrapt.
De advocaat-generaal heeft dit standpunt van de raadsman gemotiveerd bestreden.
Het hof overweegt ten aanzien van deze verweren van de raadsman als volgt.
Bij het verlaten van zijn café zag verdachte een persoon bij de toegangsdeur van het café staan en hij veronderstelde dat die persoon aan het inbreken was. Het (latere) slachtoffer heeft verklaard dat hij ter plekke zijn aansteker zocht en niet aan het inbreken was. Nadat verdachte de deur van zijn café heeft geopend, heeft hij min of meer aansluitend het slachtoffer in het gezicht geslagen en tegen de grond geduwd. Het slachtoffer is hierdoor op straat gevallen, zo heeft hij verklaard. Verdachte heeft erkend dat hij het slachtoffer bij het eerste contact heeft geduwd waardoor het slachtoffer op straat viel. Vervolgens heeft verdachte verklaard dat hij wilde voorkomen dat het slachtoffer ging staan. Hij was bang dat het slachtoffer hem dan zou aanvallen en dat hij daarom het slachtoffer, toen hij wilde opstaan, twee keer met zijn voet naar de grond heeft getrapt. Het hof is van oordeel dat niet gesproken kan worden van een noodweersituatie. Nadat het slachtoffer - door toedoen van verdachte - op de straat terecht was gekomen heeft verdachte er klaarblijkelijk voor gekozen om in de nabijheid van het slachtoffer te blijven en deze met geweld op de grond te houden.
Nu verdachte de confrontatie met het slachtoffer is aangegaan, terwijl door verdachte geen omstandigheid naar voren is gebracht op grond waarvan jegens hem gesproken kan worden van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf of goed van de zijde van aangever, komt verdachte geen beroep op noodweer toe.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat verdachte niet alleen de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht en is aangegaan, doch deze ook door zijn toedoen is voortgezet, nu verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich niet aan de situatie heeft kunnen onttrekken.
Nu naar het oordeel van het hof geen sprake is geweest van een noodweersituatie wordt het beroep op noodweerexces eveneens verworpen.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek te weten op 12 februari en op 17 april van het jaar 2007, twee keer schuldig gemaakt aan een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft in beide zaken geweld gebruikt wat mede bestond uit het schoppen of trappen tegen het hoofd van beide slachtoffers. Verdachte heeft door het plegen van deze feiten de lichamelijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers geschonden.
De bewezen verklaarde delicten nopen, mede gelet op de door het hof gehanteerde oriëntatiepunten straftoemeting, in beginsel tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden onvoorwaardelijk. Een straf van deze omvang acht het hof passend en noodzakelijk.
Het baart zorg dat het lijkt alsof verdachte de conflicten die hij heeft of tegenkomt eigenhandig met geweld tracht op te lossen. Nu uit het Uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 18 maart 2009, blijkt dat verdachte nogmaals wegens een mishandeling is veroordeeld acht het hof het passend aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Wellicht kan deze voorwaardelijke gevangenisstraf verdachte in de toekomst weerhouden van het plegen van strafbare feiten.
Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheid dat verdachte voorafgaande aan deze feiten niet eerder werd veroordeeld aanleiding het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf te vervangen door een werkstraf van na te melden duur.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c (oud), 22d, 45, 57 (oud), 63 (oud) en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twee maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van negentig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. A.J. Rietveld en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van H. Pool als griffier, zijnde mr. Wiarda voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.