ECLI:NL:GHLEE:2009:BI4700

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000542-07
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over rijbewijs ongeldigverklaring en strafrechtelijke gevolgen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 20 mei 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld voor het rijden zonder geldig rijbewijs, nadat het Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR) zijn rijbewijs ongeldig had verklaard. De verdachte had aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de ongeldigverklaring, maar het hof oordeelde dat het CBR het besluit op de juiste wijze had verzonden. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een werkstraf van 60 uren, met een subsidiaire hechtenis van 30 dagen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en oordeelde dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De advocaat-generaal had gevorderd tot een geldboete en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar het hof besloot tot een andere strafmaat, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ouderdom van de feiten. Het hof verklaarde de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf niet ontvankelijk, omdat de eerdere veroordeling onherroepelijk was geworden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer, waarbij de raadsman van de verdachte aanwezig was, maar de verdachte zelf niet ter zitting verscheen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000542-07
Parketnummers eerste aanleg: 17-747169-06 en 17-747117-05 (tul)
Arrest van 20 mei 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 21 februari 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot straffen en op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2008 en 6 mei 2009, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de aan verdachte ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een geldboete van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd voor de duur van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid zal afwijzen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 april 2006, te of bij [ plaats 1], (althans) in de gemeente [gemeente 1], terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten de categorie(ën) B en/of E en/of BE, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [straat 1], als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
2.
hij op of omstreeks 10 februari 2006, te of bij [plaats 2], (althans) in de gemeente [gemeente 2], terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten de categorie(ën) B en/of E en/of BE, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [straat 2], als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft, ter terechtzitting van hof van 14 januari 2008, het verweer gevoerd dat - kort gezegd - het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheid (hierna: CBR) waarin het rijbewijs van verdachte ongeldig werd verklaard, niet door verdachte is ontvangen en dat verdachte van de ongeldigverklaring derhalve niet op de hoogte was. Naar aanleiding hiervan heeft het hof op 28 januari 2008 een tussenarrest gewezen. In dit tussenarrest heeft het hof de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld nadere informatie aan het dossier toe te voegen betreffende de gebruikelijke wijze van verzending van besluiten door het CBR, alsmede een antwoord op de vraag of het besluit aan verdachte "aangetekend met handtekening retour" is verzonden.
Ter zitting van 6 mei 2009 heeft de advocaat-generaal aangegeven dat hij telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van het CBR aangaande hun werkwijze.
De advocaat-generaal heeft meegedeeld dat hem de volgende informatie is verstrekt:
- het besluit betreffende de ongeldigverklaring van het rijbewijs wordt aangetekend, maar niet aangetekend met een zogenaamde "handtekening retourkaart" naar de betrokkene gestuurd. Het CBR kan daarom ook niet deze "handtekening retourkaart" overleggen;
- het besluit betreffende een ongeldigverklaring van het rijbewijs wordt zowel per gewone post als per aangetekende post verzonden naar het GBA-adres van de betrokkene;
- van deze verzending wordt een aantekening gemaakt in het register bij het CBR;
- wanneer bijvoorbeeld justitie navraag doet over of en wanneer het besluit betreffende de ongeldigverklaring aan de betrokkene is verzonden, wordt het hiervoor genoemde register geraadpleegd.
De advocaat-generaal heeft voorts - zakelijk weergegeven - onder meer aangevoerd:
Uit de stukken van het CBR blijkt dat het betreffende besluit niet alleen is verzonden conform de regels die in het bestuursrecht gelden, maar ook op de manier die voor het CBR gebruikelijk is, en dat het besluit dus - hoewel volgens de Algemene wet bestuursrecht verzending van de stukken per gewone post voldoende is - ook per aangetekende post is verzonden. Er kan naar de maatstaven van het bestuursrecht dan ook van worden uitgegaan dat het bericht op het aangegeven adres is ontvangen en dat de geadresseerde daar kennis van heeft genomen. In het bestuursrecht geldt namelijk de rechtsregel dat een besluit waarvan voldoende aannemelijk is dat het door het bestuursorgaan op juiste wijze per post aan het adres van betrokkene is verzonden, ook op het adres is aangekomen. Nu het besluit bestuursrechtelijk gezien op de juiste wijze is verzonden moet het er in deze strafzaak voor gehouden worden dat het besluit op het adres van verdachte in ontvangst is genomen.
De raadsman heeft naar aanleiding van het standpunt van de advocaat-generaal aangevoerd dat het enkele feit dat het CBR in een register optekent dat het besluit verzonden is, nog niet maakt dat met zekerheid gezegd kan worden dát het besluit ook daadwerkelijk is verzonden. Volgens de raadsman valt niet met zekerheid te zeggen dat het besluit aan verdachte is verzonden en dus blijft de kans bestaan dat verdachte niet wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Nu er twijfel blijft bestaan omtrent de wetenschap van verdachte, dient verdachte, aldus de raadsman, te worden vrijgesproken.
Het hof oordeelt als volgt.
In het betoog van de raadsman, dan wel de inhoud van het dossier, ziet het hof geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat het CBR het besluit met betrekking tot de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet overeenkomstig zijn gebruikelijke werkwijze naar verdachte heeft verzonden. Aangezien verdachte ten tijde van de verzending van dit besluit stond ingeschreven op het door het CBR gebruikte adres en volgens de mededeling van het CBR zowel de aangetekende als de onaangetekende brieven niet retour zijn gekomen, is naar het oordeel van het hof boven redelijke twijfel verheven dat verdachte deze brieven heeft ontvangen.
Het hof acht derhalve bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs vanaf 29 december 2005 ongeldig was verklaard.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 april 2006 te [ plaats 1], terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten de categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg,
[straat 1], als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie heeft bestuurd;
2.
hij op 10 februari 2006 te [plaats 2], terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten de categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg,
[straat 2], als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1. en 2. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
1. overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
2. overtreding van artikel 9, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft bij de bepaling van de straf rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 10 februari 2006 te [plaats 2] en op 11 april 2006 te [ plaats 1] een personenauto bestuurd, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Verdachte heeft daarmee meermalen een tegen hem genomen administratieve maatregel, welke in het leven is geroepen om de verkeersveiligheid te beschermen, genegeerd.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 29 april 2009 blijkt dat verdachte eerder ter zake van strafbare feiten, waaronder veel verkeersdelicten, is veroordeeld
Volgens de landelijk door de rechterlijke instanties gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting is oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee weken per bewezen verklaard feit in beginsel passend en noodzakelijk. Het hof ziet echter, gelet op de ouderdom van de bewezen verklaarde feiten en gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte, aanleiding om hiervan af te wijken. Het hof acht het, gezien de documentatie van verdachte, echter wel geboden om verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, teneinde verdachte zo mogelijk ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen. Om recht te doen aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten zal het hof naast deze voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte tevens een werkstraf op leggen van na te melden duur.
Tenuitvoerlegging
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft bij vonnis van 8 februari 2006 de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden. Deze vordering tenuitvoerlegging is reeds door het hof Arnhem bij arrest van 24 januari 2008 toegewezen. Omdat uit verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 29 april 2009, blijkt dat deze veroordeling onherroepelijk is geworden op 8 februari 2008 zal het hof het openbaar ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging niet ontvankelijk verklaren.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c (oud) 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 (oud) en 176 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1. en 2. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van één maand;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast;
verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 17-747117-05.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. A.J. Rietveld en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van H. Pool als griffier, zijnde mr. Wiarda voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.