Parketnummer: 24-002192-08
Parketnummer eerste aanleg: 19-620722-08
Arrest van 11 mei 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 18 augustus 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats],
in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.G. Brands, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
verdachte op of omstreeks 11 juni 2008, te [plaats], gemeente [gemeente], (telkens) opzettelijk beledigend in het openbaar en/of in de tegenwoordigheid van [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] zijnde opsporingsambtenaar/opsporingsambtenaren van de Regiopolitie Drenthe gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar/zijn/hun bediening, (telkens) tegen deze heeft gezegd: "teringlijers" en/of "nazi's" en /of "klootzakken", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
verdachte op of omstreeks 11 juni 2008, te [plaats], gemeente [gemeente], zich met geweld heeft verzet (een) tegen [verbalisant 1] en/of [verbalisant 3], zijnde opsporingsambtenaren/opsporingsambtenaar van de Regiopolitie Drenthe die verdachte in geval van ontdekking op heterdaad had(den) aangehouden verdacht van overtreding van artikel 267 wetboek van Strafrecht, althans enig wettelijk voorschrift en verdachte trachtte(n) ten spoedigste voor een hulpofficier van Justitie te geleiden en verdachte daartoe had(den) vastgegrepen en met zich trachtte(n) te voeren en aldus werkzaam was/waren in de rechtmatige uitoefening van zijner/hunner bediening, welk zich met geweld verzetten hierin bestond, dat verdachte met kracht rukte en trok in een andere richting dan die waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) met zich te voeren.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte zich heeft verzet tegen zijn aanhouding. Verdachte wist niet dat hij werd aangehouden. De handelingen die verdachte vervolgens heeft verricht jegens de opsporingsambtenaren betroffen handelingen ter bescherming van zichzelf, omdat verdachte op hardhandige wijze en onverwachts door meerdere politieagenten werd vastgepakt en tegen een muur dreigde te vallen. Van verzet tegen de aanhouding is daarom geen sprake, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dat uit de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie blijkt dat hij wist dat de politie hem zou oppakken, indien hij het terrein van het kraakpand niet spoedig zou verlaten. Uit het proces-verbaal van aanhouding en uit het proces-verbaal van aangifte van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat verdachte is aangehouden, nadat hij zich beledigend had uitgelaten jegens opsporingsambtenaren. Tijdens deze aanhouding verzette verdachte zich hevig en kostte het de verbalisanten de grootste moeite hem onder controle te brengen. Gelet hierop, acht het hof niet aannemelijk dat het verzet van verdachte slechts een handeling van zelfbescherming is geweest om niet tegen een muur te vallen.
Het hof acht het onder 2 ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
verdachte op 11 juni 2008, te [plaats], gemeente [gemeente], telkens opzettelijk beledigend in de tegenwoordigheid van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijnde opsporingsambtenaren van de Regiopolitie Drenthe gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, tegen deze [verbalisant 2] heeft gezegd: "teringlijers" en "nazi's" en tegen deze [verbalisant 1] heeft gezegd "klootzakken";
2.
verdachte op 11 juni 2008, te [plaats], gemeente [gemeente], zich met geweld heeft verzet tegen [verbalisant 1] en [verbalisant 3], zijnde opsporingsambtenaren van de Regiopolitie Drenthe die verdachte in geval van ontdekking op heterdaad hadden aangehouden verdacht van overtreding van artikel 267 Wetboek van Strafrecht, en verdachte trachtten ten spoedigste voor een hulpofficier van Justitie te geleiden en verdachte daartoe hadden vastgegrepen en met zich trachtten te voeren en aldus werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, welk zich met geweld verzetten hierin bestond, dat verdachte met kracht rukte en trok in een andere richting dan die waarin die ambtenaren verdachte trachtten met zich te voeren.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
feit 2: wederspannigheid.
Strafbaarheid
Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn niet aanwezig.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich op 11 juni 2008 te [plaats] tijdens de ontruiming door de politie van een kraakpand waarin verdachte verbleef schuldig gemaakt aan belediging van twee politieagenten. Verdachte heeft die politieagenten hierdoor in hun eer en goede naam aangetast. Daarnaast heeft verdachte zich met geweld verzet tegen zijn aanhouding. Verdachte heeft door zo te handelen de verbalisanten belemmerd in de rechtmatige uitoefening van hun werkzaamheden.
Het hof heeft bij de strafoplegging in aanmerking genomen een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 februari 2009, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die aanleiding geven om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsman is bepleit.
Het hof acht - anders dan de advocaat-generaal - een geldboete een passende bestraffing voor de bewezenverklaarde feiten. Gelet op de zeer beperkte financiële inkomsten van verdachte, zal het hof - mede ter voorkoming van recidive - een deel van deze geldboete voorwaardelijk opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c, 57, 180, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van zeshonderdvijftig euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van dertien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
beveelt, dat van de geldboete een gedeelte van driehonderdvijftig euro, subsidiair zeven dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat het onvoorwaardelijke deel van de geldboete mag worden voldaan in drie opeenvolgende éénmaandelijkse termijnen elk groot honderd euro.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. P.J.M. van den Bergh, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier.