ECLI:NL:GHLEE:2009:BI3144

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002231-07
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van ruiten en verwerping van noodweerexces in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 4 mei 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1966 en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk vernielen van ruiten van een woning. De verdachte had in hoger beroep aangevoerd dat hij handelde uit noodweerexces, omdat hij door een getuige zonder enige aanleiding met een hamer op het hoofd was geslagen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verklaringen van de verdachte en de getuige over de toedracht van de confrontatie van elkaar afwijken. Het hof concludeert dat de noodweersituatie was geëindigd op het moment dat de verdachte naar zijn auto ging om een hamer te pakken. De vernieling van de ruiten werd niet als een noodzakelijke verdediging beschouwd, maar eerder als een reactie voortkomend uit gevoelens van krenking of wraak. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen en heeft besloten om de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete van € 140,-. Dit arrest is gewezen door een meervoudige strafkamer, waarbij de invloed van de aanmerkelijke justitiële documentatie van de verdachte is meegewogen in de straftoemeting.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002231-07
Parketnummer eerste aanleg: 17-747266-06
Arrest van 4 mei 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 4 september 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Ter Apel, Gevangenis te Ter Apel,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.C.L. Crozier, advocaat te Sneek.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Nu geen proces-verbaal is opgemaakt van de terechtzitting in eerste aanleg, is dit arrest gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een geldboete van € 140,- subsidiair drie dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2006 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere ruit(en) (van een woning aan de [adres] (aldaar)), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 30 augustus 2006 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk ruiten van een woning aan de [adres] aldaar, toebehorende aan [benadeelde], heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk een goed dat aan een ander toebehoort vernielen.
Strafbaarheid
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte het ten laste gelegde weliswaar heeft begaan, maar dat daarbij sprake is geweest van noodweerexces. Verdachte werd door getuige [getuige] onverhoeds en zonder enige aanleiding met een hamer op het hoofd geslagen. Verdachte is daarop naar zijn op korte afstand geparkeerd staande auto gelopen, heeft daaruit een hamer gepakt en - gedreven door een hevige gemoedsbeweging ten gevolge van de wederrechtelijke aanranding - de ruiten ingeslagen van de woning, waarin [getuige] op dat moment verbleef. De raadsman verzoekt het hof dan ook om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van verdachte en getuige [getuige] van elkaar afwijken waar het gaat om de toedracht bij de fysieke confrontatie tussen beiden. [getuige] verklaart dat hij verdachte een duw gaf, waarna deze hem met de vuist tegen het gezicht sloeg. Daarna zou [getuige] hem een vuistslag op het hoofd hebben gegeven, waarbij hij, [getuige], mogelijk in zijn hand een aansteker vasthield. Verdachte verklaart conform hetgeen door zijn raadsman is gesteld, met dien verstande dat hij bij [getuige] geen hamer in zijn hand heeft gezien, maar dat hij wel met een hard voorwerp was geslagen.
Uitgaande van de verklaring van verdachte kan er naar het oordeel van het hof worden gesproken van een noodweersituatie op het moment dat verdachte - zoals gesteld onverhoeds en zonder aanleiding - met een voorwerp op het hoofd werd geslagen. Verdachtes lijf werd immers ogenblikkelijk en wederrechtelijk aangerand. Vervolgens begeeft verdachte zich, volgens zijn eigen verklaring, naar zijn auto. De noodweersituatie kan daarmee als geëindigd worden beschouwd. Verdachtes handelen daarna was naar het oordeel van het hof dan ook niet geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf of goed. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat de ruiten zijn vernield in het kader van een verdedigingshandeling van verdachte, waarbij hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging zou hebben overschreden ten gevolge van een hevige gemoedsbeweging, die werd veroorzaakt door de klap(pen) die hij kreeg. Het hof acht veeleer aannemelijk dat de door verdachte gepleegde vernieling voortkomt uit gevoelens van krenking of wraak, welke gevoelens de strafbaarheid van verdachte wegens gemis aan verwijtbaarheid niet uitsluiten.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman dan ook en acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden ook overigens niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van goederen van een ander, waarbij opgemerkt zij dat het vernielen van ruiten van een woning aanzienlijke hinder en schade oplevert.
Het hof heeft deze zaak gelijktijdig, doch niet gevoegd behandeld met een andere tegen verdachte aanhangig gemaakte strafzaak, waarin verdachte eveneens in hoger beroep is gekomen. Het door die omstandigheid van toepassing zijnde artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht brengt in dit geval naar het oordeel van het hof mee dat in deze zaak kan worden volstaan met oplegging van een voorwaardelijke geldboete van na te melden omvang, temeer daar de invloed van verdachtes aanmerkelijke justitiële documentatie reeds in voldoende mate is meegewogen in de straftoemeting in die andere zaak. Het hof heeft daarbij tevens gelet op het feit dat het hier bewezen verklaarde ruim twee-en-een-half jaar geleden heeft plaatsgevonden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 63 (oud) en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van honderdveertig euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van twee dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
beveelt, dat de geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S.H. Wachter, voorzitter, mr. L.T. Wemes en mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Wachter voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.