Parketnummer: 24-001512-08
Parketnummer eerste aanleg: 19-606207-05
Arrest van 24 april 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van
31 januari 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
postadres: [postadres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. W. de Kleine, advocaat te Emmen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf van zes weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2005 tot en met 9 augustus 2005 te [plaats], in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer 6202 hennepplanten en/of hennepstekken, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 10 januari 2005 tot en met 9 augustus 2005 te [plaats], in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 6202 hennepplanten en hennepstekken, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 10 januari 2005 tot en met 9 augustus 2005 schuldig gemaakt aan hennepteelt. Op 9 augustus 2005 is er in een pand in [plaats] een grote hoeveelheid (ongeveer 6202) hennepplanten en hennepstekken aangetroffen. Verdachte heeft een bijdrage geleverd aan het telen van hennep door in de week voorafgaande aan zijn aanhouding de hennepplanten en hennepstekken te voorzien van water.
Door aldus te handelen heeft verdachte het belang van de volksgezondheid miskend. Het gebruik van de op lijst II van de Opiumwet voorkomende middelen - de hennepproducten - brengt risico's mee voor de gezondheid van onder meer jonge gebruikers en veroorzaakt mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving. Verdachte heeft daaraan door zijn handelen bijgedragen.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 26 januari 2009, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het overtreden van de Opiumwet.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt.
Gezien het geringe aandeel van verdachte - zoals uit het dossier is gebleken en door de raadsman ter zitting is betoogd - is naar het oordeel van het hof de oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Hierbij houdt het hof tevens rekening met de betrekkelijk korte pleegperiode, alsmede met de persoonlijke belangen van verdachte in het kader van zijn asielprocedure.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 (oud) van de Opiumwet en de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 47 en 63 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zes weken;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van vier weken, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. S.J. van der Woude en mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier, zijnde mr. Van der Woude voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.