Arrest d.d. 31 maart 2009
Zaaknummer 200.011.082/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. A.H. Lanting, kantoorhoudende te Leeuwarden,
Informatie Beheer Groep,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: IBG,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 23 april 2008 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 21 juli 2008 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van IBG tegen de zitting van 6 augustus 2008.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bij vonnis waarvan beroep te vernietigen en opnieuw recht doende, al dan niet met verwijzing en/of aanvulling van gronden, de vorderingen van appellant alsnog toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, die van de gelegde beslagen daaronder begrepen."
[appellant] heeft een memorie van grieven genomen, waarbij vier producties zijn overgelegd.
Bij memorie van antwoord is door IBG verweer gevoerd met als conclusie:
"dat het hof zonodig met verbetering en/of aanvulling van de gronden het vonnis van de rechtbank te Groningen van 23 april 2008 bevestigt en [appellant] niet ontvankelijk verklaart in zijn vorderingen, kosten rechtens."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
Vaststaande feiten
1. Tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter in rechtsoverweging 1 (1.1 tot en met 1.5) van het vonnis zijn geen grieven gericht, zodat ook in appel van deze vaststelling kan worden uitgegaan. Deze feiten komen op het volgende neer.
1.1. [appellant] heeft een studieschuld bij IBG. Jaarlijks wordt vastgesteld of, en zo ja hoeveel, hij op deze schuld dient af te lossen.
1.2. ING heeft [appellant] op 12 juli 2006 een zogenaamde continuantenmail gestuurd, omdat [appellant] eerder een verzoek om een draagkrachtmeting had gedaan. In deze mail is onder meer vermeld dat IBG de inkomensgegevens die van belang zijn voor het berekenen van de draagkracht voor het komende terugbetalingsjaar
- het jaar 2007, waarvoor het inkomen van 2005, het peiljaar, van belang is - zal opvragen bij de belastingdienst.
1.3. IBG heeft [appellant] in een brief van 1 november 2006 meegedeeld dat het niet gelukt is om de inkomensgegevens via de belastingdienst te achterhalen. IBG vraagt [appellant] de bijgevoegde formulieren in te vullen en, voorzien van bewijsstukken, binnen vier weken te retourneren.
1.4. IBG heeft [appellant] in een brief van 6 januari 2007 bericht dat hij vanaf 1 januari 2007 maandelijks € 741,72 op zijn schuld dient af te lossen.
1.5. IBG heeft [appellant] aangemaand tot betaling van de termijnen januari, februari en maart 2007, voor het laatst in een brief van 22 april 2007 betreffende de termijnen februari (tweede aanmaning) en maart (eerste aanmaning) 2007.
1.6. IBG heeft op 11 juni 2007 een dwangbevel tegen [appellant] uitgevaardigd, waarbij zij aanspraak maakt op de achterstallige termijnen van januari en februari 2007 (in totaal € 1.483,44), vermeerderd met rente en invorderingskosten. Het dwangbevel, dat het totaal door [appellant] verschuldigd bedrag op € 1.776,59 stelt, is op 12 juni 2007 aan [appellant] betekend.
1.7. [appellant] is bij dagvaarding van 9 juli 2007 tegen dit dwangbevel in verzet gekomen.
Nagekomen productie
2. In het procesdossier van IBG bevindt zich een brief van IBG aan [appellant] van 20 juni 2008. Volgens IBG betreft het een door [appellant] nagestuurde productie. Het hof stelt vast dat de brief zich niet in het procesdossier van [appellant] bevindt en dat [appellant] de brief ook niet bij akte in het geding heeft gebracht. [appellant] beroept zich bovendien niet op deze brief. Het hof zal de brief dan ook buiten beschouwing laten.
Bespreking van de grieven
3. In rechtsoverweging 11 heeft de kantonrechter overwogen dat met de brief van 1 november 2006 van IBG aan [appellant] de weg van het automatisch vaststellen van de draagkracht was komen te vervallen en IBG voor de draagkrachtvaststelling een door [appellant] in te vullen formulier nodig had. Met grief 1 komt [appellant] op tegen deze overweging. Volgens hem dient er, gelet op de in rechtsoverweging 1.2 aangehaalde continuantenmailing, van te worden uitgegaan dat wel een aanvraag voor draagkrachtmeting is ingediend. Dat IBG er niet in is geslaagd inkomensgegevens bij de belastingdienst op te vragen, brengt volgens hem niet mee dat de aanvraag is komen te vervallen.
4. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 6.9 van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna WSF 2000) de debiteur gehouden is gedurende de zogenaamde aflosfase zijn studieschuld af te betalen in bij ministeriële regeling vastgestelde maandtermijnen. De debiteur die niet in staat is deze termijnen te voldoen, kan op grond van artikel 6.10 WSF 2000 een aanvraag tot vaststelling van zijn draagkracht indienen, de draagkrachtmeting. Maatstaf voor de vaststelling van de draagkracht is het gecorrigeerde verzamelinkomen in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld (artikel 6.11 WSF 2000).
5. In de continuantenmailing is [appellant] meegedeeld dat wanneer de in die mailing vermelde gegevens juist zijn, hij niet opnieuw een aanvraag voor draagkrachtmeting hoeft te doen om voor een draagkrachtmeting betreffende het komende terugbetalingsjaar 2007, in aanmerking te komen en hij geen formulier betreffende zijn inkomensgegevens hoeft in te vullen. IBG zal in dat geval de inkomensgegevens opvragen bij de belastingdienst en aan de hand van die gegevens de draagkracht berekenen voor het komende terugbetalingsjaar.
6. Anders dan [appellant] meent, kan uit de continuantenmailing niet worden afgeleid dat [appellant] geacht werd een complete aanvraag voor een draagkrachtmeting te hebben gedaan. Uit de mailing volgt slechts dat [appellant] om voor een draagkrachtmeting betreffende 2007 in aanmerking te komen, op dat moment niets hoefde te doen. Dat hij ook geen actie zou hoeven te ondernemen indien IBG niet in staat was om via de belastingdienst informatie over het inkomen van [appellant] in 2005 te verkrijgen, volgt niet uit de brief. Dat ligt ook niet voor de hand, omdat een draagkrachtmeting de beschikbaarheid van gegevens over het inkomen veronderstelt.
7. Toen het niet mogelijk bleek om de gegevens over het inkomen van [appellant] in het jaar 2005 te achterhalen via de belastingdienst, kon IBG de draagkracht van [appellant] niet meer automatisch - dat wil zeggen zonder dat [appellant] zelf iets moest ondernemen - vaststellen. [appellant] diende toen alsnog het hem, met de brief van
1 november 2006 toegestuurde, formulier "verzoek om draagkrachtmeting 2007" in te vullen en voorzien van bewijsstukken te retourneren.
8. Anders dan [appellant] blijkens de toelichting op zijn grief lijkt te veronderstellen, heeft de kantonrechter het bovenstaande niet miskend. De kantonrechter heeft immers overwogen dat de weg van het automatisch vaststellen van de draagkracht is komen te vervallen en dat voor het vaststellen van de draagkracht een formulier moest worden ingevuld. De stelling van [appellant] dat de kantonrechter heeft overwogen dat de aanvraag om draagkrachtmeting is komen te vervallen, berust op een verkeerde lezing van het vonnis. Het hof laat dan nog buiten beschouwing dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden ingezien welk belang [appellant] bij zijn grief heeft, nu hij - terecht - niet heeft weersproken dat zijn verzoek om draagkrachtvaststelling pas kon worden behandeld wanneer de relevante (inkomens)gegevens voorhanden waren.
10. [appellant] stelt dat hij het hem toegezonden draagkrachtformulier heeft ingevuld en heeft geretourneerd aan IBG. IBG heeft de ontvangst van het formulier betwist. De kantonrechter heeft overwogen dat het op de weg van [appellant] ligt om op zijn minst aannemelijk te maken dat de IBG het formulier ontvangen heeft dan wel niet heeft ontvangen om een aan haar toe te schrijven reden, maar dat [appellant] dat niet heeft gedaan, zodat er van moet worden uitgegaan dat IBG het formulier niet ontvangen heeft.
11. Met grief 2 komt [appellant] op tegen deze overweging. Uit de toelichting op de grief maakt het hof op dat [appellant] niet betwist dat het aan hem is om aannemelijk te maken dat IBG het formulier wel ontvangen heeft, maar dat hij meent dat hij aannemelijk kan maken dat IBG het formulier ontvangen heeft. [appellant] wijst er in dat kader op dat hij en zijn boekhouder vaker stukken hebben verstuurd naar IBG, dat IBG deze stukken wel heeft ontvangen, maar desalniettemin schrijft dat zij de stukken niet heeft. Hij verwijst daartoe naar correspondentie betreffende de vaststelling van zijn draagkracht voor het jaar 2008.
12. Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. Zelfs indien uit hetgeen [appellant] heeft gesteld over de toezending van gegevens voor de vaststelling van de draagkracht over 2008 volgt dat deze gegevens bij IBG zoek zijn geraakt, betekent dat nog niet dat ook het formulier betreffende de draagkrachtmeting 2007 wel door IBG is ontvangen, maar vervolgens is zoekgeraakt. [appellant] heeft dan ook nog steeds niet aannemelijk gemaakt dat het formulier door IBG ontvangen is dan wel om een aan IBG toe te schrijven reden niet ontvangen is door IBG.
13. Ook grief 2 faalt derhalve.
14. Met grief 3 komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het niet relevant is dat IBG vanaf 18 april 2007 op de hoogte was van de inkomensgegevens van [appellant] en evenmin of de boekhouder van [appellant] in een brief van 24 januari 2007 heeft meegedeeld dat hij bezig was met de verwerking van de aangifte IB 2005.
15. [appellant] heeft een memo van de heer [betrokkene] van de belastingdienst particulieren Rotterdam overgelegd die als volgt luidt:
"De aangifte 2005 is binnengekomen op 18- 04-2007 en derhalve bekend bij de IBG op die datum".
IBG heeft gemotiveerd betwist dat zij op of na 18 april 2007 bekend is geraakt met de belastingaangifte. Zij heeft daartoe reeds in de conclusie van dupliek in eerste aanleg gesteld dat zij geen ambtshalve inzage in het systeem bij de belastingdienst heeft, maar slechts eenmalig de gelegenheid heeft om gegevens te achterhalen bij de belastingdienst. [appellant] heeft deze stelling van IBG onweersproken gelaten. In het aangehaalde memo wordt ook niet toegelicht op grond waarvan, en met ingang van wanneer, IBG bekend is met de op 18 april 2007 bij de belastingdienst binnengekomen aangifte van [appellant].
16. IBG heeft in eerste aanleg gemotiveerd betwist een brief van 24 januari 2007 van de boekhouder van [appellant] te hebben ontvangen. Ook wanneer IBG die brief wel ontvangen heeft, valt niet in te zien op grond waarvan IBG op basis van alleen die brief, en zonder dat zij het aan [appellant] toegezonden formulier "verzoek om draagkrachtmeting 2007" ontvangen had, uit deze brief moest afleiden dat [appellant] nog in aanmerking wilde komen voor een draagkrachtvaststelling over 2007. In dit kader is van belang dat in de door [appellant] overgelegde brief van zijn boekhouder niet wordt gerefereerd aan een draagkrachtvaststelling.
18. [appellant] heeft zich er op beroepen dat een medewerker van IBG hem telefonisch uitstel heeft verleend voor het indienen van de gevraagde stukken van de belastingdienst. IBG heeft dit weersproken. De kantonrechter heeft overwogen dat aan het betoog van [appellant] voorbij gegaan zal worden omdat [appellant] zijn stelling in het licht van het verweer van IBG onvoldoende heeft onderbouwd.
19. Grief 4 keert zich tegen dit oordeel van de kantonrechter. In de toelichting op de grief verwijst [appellant] naar een schriftelijke verklaring van zijn boekhouder, waarin wordt aangegeven dat deze telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van IBG en dat in dit contact is toegezegd dat de desbetreffende medewerker van IBG een aantekening zou maken in het dossier inzake een uitstel van de beoordeling van de draagkracht van [appellant].
20. IBG heeft in eerste aanleg betwist dat aan [appellant] telefonisch uitstel is verleend. In de memorie van antwoord heeft IBG tevens weersproken dat de boekhouder van [appellant] betreffende de draagkrachtvaststelling voor het jaar 2007 contact heeft gehad met een van haar medewerkers. De verklaring van de boekhouder ziet volgens haar op het jaar 2008 en zou alleen om die reden al niet bijdragen aan het door [appellant] te leveren bewijs voor zijn stelling dat uitstel is verleend. Volgens IBG dient de boekhouder de verklaring onder ede af te leggen.
21. De bewijslast van zijn stelling dat hem uitstel is verleend door een medewerker van IBG rust op [appellant]. [appellant] heeft dat bewijs, gelet op het door IBG gevoerde verweer, naar het oordeel van het hof niet geleverd. Daarbij is van belang dat de schriftelijke verklaring van de boekhouder van [appellant] weinig specifiek is. De verklaring vermeldt niet wanneer de boekhouder telefonisch contact heeft gehad met IBG en met wie hij heeft gesproken. [appellant] heeft geen bewijsaanbod gedaan. Het hof ziet geen reden hem ambtshalve tot het leveren van getuigenbewijs toe te laten.
22. Ook het hof zal derhalve voorbij gaan aan de stelling van [appellant] dat hem uitstel is verleend. Grief 4 faalt derhalve.
23. Nu de aangevoerde grieven falen, zal het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen.
24. [appellant] is overwegend in het ongelijk gesteld. Om die reden zal het hof hem veroordelen in de proceskosten van het geding in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat 1 punt, tarief I).
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en bepaalt deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van IBG gevallen, op € 254,00 aan verschotten en op € 632,00 voor geliquideerd salaris van de advocaat;
Aldus gewezen door mrs. Kuiper, voorzitter, De Hek en Fikkers, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 7 april 2009 in bijzijn van de griffier.