Arrest van 14 april 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 23 oktober 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte
mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis ter zake van de onder 1, 3 en 5 ten laste gelegde misdrijven vrijgesproken en ter zake van de onder 2 subsidiair en 4 subsidiair ten laste gelegde misdrijven veroordeeld tot een straf en op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard geen hoger beroep te hebben willen instellen tegen de vrijspraak ter zake van het onder 1, 3 en 5 ten laste gelegde. Het hof zal het hoger beroep aldus beperkt opvatten, in die zin dat verdachte in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 2 primair en 4 primair zal vrijspreken en ter zake van het onder 2 subsidiair en 4 subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gevorderd van een aan verdachte voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Van de terechtzitting in eerste aanleg is geen proces-verbaal opgemaakt. Daarom kan het hof niet beoordelen of het onderzoek in eerste aanleg overeenkomstig de wet heeft plaatsgevonden en of het vonnis aan de wettelijke eisen voldoet. Het vonnis zal reeds om deze reden worden vernietigd en het hof zal opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep van belang - ten laste gelegd dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van 14 februari 2007 tot en met 15 februari 2007 te [plaats 1], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met gebalde vuisten in het gezicht heeft geslagen en/of die [slachtoffer] in de zij heeft getrapt en/of in de rug getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij in of omstreeks de periode van 14 februari 2007 tot en met 15 februari 2007 te [plaats 1] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met gebalde vuisten in het gezicht heeft geslagen en/of die [slachtoffer] in de zij heeft getrapt en/of in de rug heeft getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4.
hij op of omstreeks 26 februari 2006 te [plaats 2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met gebalde vuisten) in het gezicht en/of op haar hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 26 februari 2006 te [plaats 2] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met gebalde vuisten) in het gezicht en/of op haar hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak
Het hof acht - met de advocaat-generaal en de raadsman - hetgeen verdachte onder 2 primair en 4 primair is ten laste gelegd niet bewezen, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de verklaringen van aangeefster
[slachtoffer] ter zake de feiten 2 en 4 onvoldoende betrouwbaar zijn. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de volledige tenlastelegging in verband met het ontbreken van overtuigend bewijs.
Het hof overweegt het volgende.
De aangiftes van [slachtoffer] ter zake de feiten 2 en 4 zijn niet alleen gedetailleerd, doch vinden daarnaast in voldoende mate steun in de andere bewijsmiddelen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (p. 46 dossier) blijkt dat zij op 15 februari 2007 de navolgende verwondingen hebben waargenomen bij aangeefster: gezwollen en blauw rechter jukbeen, gezwollen onderlip met wond op lip en blauwe plekken op beide handen. Op 26 februari 2006 zag verbalisant [verbalisant 3] dat het gezicht van aangeefster gezwollen en dik was. Blijkens de geneeskundige verklaring d.d. 2 maart 2006 had aangeefster een blauw rechter oog, een gezwollen blauwe neusrug en drukpijn bij het linkeroor. Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer], in samenhang bezien met vorenstaande bewijsmiddelen, betrouwbaar.
Het hof is van oordeel dat op grond van de aangiftes van [slachtoffer], in onderling verband beschouwd met de processen-verbaal van bevindingen en de geneeskundige verklaring, wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich tweemaal schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair en 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2. subsidiair
hij in de periode van 14 februari 2007 tot en met 15 februari 2007 te [plaats 1] opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer], met gebalde vuisten in het gezicht heeft geslagen en die [slachtoffer] in de zij heeft getrapt en in de rug heeft getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
4. subsidiair
hij op 26 februari 2006 te [plaats 2] opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer], met gebalde vuisten in het gezicht en op haar hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 2 subsidiair en 4 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
2. subsidiair
mishandeling;
4. subsidiair
mishandeling.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 26 februari 2006 schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige (jonge) vriendin, door aangeefster [slachtoffer] met gebalde vuisten in het gezicht en op haar hoofd te slaan. Hierdoor heeft aangeefster blauwe plekken bekomen, waaronder een blauw oog. Ook had zij wondjes aan de arm en handen. Voorts heeft verdachte zich in de periode van 14 februari 2007 tot en met 15 februari 2007 wederom schuldig gemaakt aan mishandeling van die [slachtoffer]. Verdachte heeft haar met gebalde vuisten in het gezicht geslagen en in de zij en rug getrapt, waardoor zij een tand door de lip heeft gekregen en blauwe plekken heeft bekomen. Ook had die [slachtoffer] direct daarna zichtbaar moeite met lopen. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 januari 2009, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Het hof acht gelet op deze feiten en omstandigheden de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van na te melden duur, passend en geboden.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden d.d. 28 april 2005 is veroordeelde veroordeeld tot (onder meer) een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren, met een proeftijd van 2 jaren. Voormeld vonnis is onherroepelijk geworden op 28 april 2005 en de proeftijd is ingegaan op 13 mei 2005. De officier van justitie heeft op 14 mei 2007 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde werkstraf, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis bevel was gegeven dat deze voorwaardelijk niet zou worden ten uitvoer gelegd, om reden dat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Ter zitting van het hof heeft de raadsman betoogd dat de tenuitvoerlegging van de werkstraf niet opportuun is. Verdachte heeft voor de onderhavige strafzaak ruim zeven maanden in voorlopige hechtenis gezeten. Naar verwachting zal de op te leggen straf lager zijn dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof overweegt het volgende.
Verdachte kan hebben geweten dat - wanneer hij opnieuw strafbare feiten zou plegen - de eerder voorwaardelijk opgelegde straf alsnog ten uitvoer kan worden gelegd. De omstandigheid dat de duur van de in de hoofdzaak opgelegde gevangenisstraf aanmerkelijk korter zal zijn dan de duur van de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis betekent niet dat de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf niet zou kunnen worden gelast. Het wettelijk stelsel voorziet echter niet in de mogelijkheid de in de hoofdzaak ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis in mindering te brengen op de straf waarvan de tenuitvoerlegging wordt gelast.
Nu gebleken is dat veroordeelde de hiervoor onder 2 subsidiair en 4 subsidiair bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, zal het hof op grond van het vorenstaande de tenuitvoerlegging gelasten van voormelde werkstraf.
Het hof merkt ten overvloede op dat de advocaat-generaal ter zitting heeft medegedeeld dat, bij toewijzing van de vordering, in de executiefase (in beginsel) verrekening zal plaatsvinden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 57 (oud), 63 (oud) en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de vrijspraak ter zake van het onder 1, 3 en 5 ten laste gelegde;
verklaart het verdachte onder 2 primair en 4 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 2 subsidiair en 4 subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 2 subsidiair en 4 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden d.d. 28 april 2005 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten:
taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van twintig uren met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S.H. Wachter, voorzitter, mr. H.J. Deuring en
mr. F.R. Vermeer, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier, zijnde mr. Vermeer voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.