ECLI:NL:GHLEE:2009:BH8116

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001785-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen overtreden van de Opiumwet met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 27 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1967 en ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en werd beschuldigd van het meermalen overtreden van artikel 2, onder B, van de Opiumwet. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf en had beslissingen genomen over inbeslaggenomen goederen. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van achttien maanden en verbeurdverklaring van een inbeslaggenomen geldbedrag, evenals teruggave van een gouden ketting aan de rechthebbende getuige.

Tijdens de zitting in hoger beroep werd het bewijs besproken, waarbij de verklaringen van getuige 2 ter discussie stonden. De raadsman van de verdachte betoogde dat deze verklaringen niet als wettig bewijs mochten worden toegelaten, omdat getuige 2 zijn eerdere verklaringen had ingetrokken. Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van getuige 2 betrouwbaar waren, mede omdat deze op een later moment zijn eerdere verklaringen had bevestigd. Het hof verwierp het verweer van de raadsman en achtte de verdachte schuldig aan het dealen van harddrugs, wat schadelijk is voor de volksgezondheid.

Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig waren. De opgelegde straf werd gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Tevens werd het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd verklaard en werd de gouden ketting teruggegeven aan de rechthebbende.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001785-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-630293-07
Arrest van 27 maart 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 7 juli 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
bij de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven te [woonplaats], [adres],
verblijvende te [verblijfplaats],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.J.E. van Haarst, advocaat te Winschoten.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf en heeft beslist op het beslag, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd zal verklaren en de inbeslaggenomen ketting terug zal geven aan de rechthebbende [getuige 1].
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 3 december 2007, in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3], althans in het arrondissement Groningen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 2] niet tot het wettig bewijs mogen worden toegelaten nu [getuige 2] vele verschillend luidende verklaringen heeft afgelegd en de voor verdachte belastende verklaringen die hij bij de politie heeft afgelegd onder ede heeft ingetrokken. Volgens de raadsman dient verdachte dientengevolge te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
[getuige 2] heeft op 4 december 2007 een tweetal, voor verdachte belastende, verklaringen afgelegd ten overstaan van de politie. Het enkele feit dat [getuige 2] de verklaringen die hij in eerste instantie bij de politie heeft afgelegd bij de rechtbank onder ede heeft teruggetrokken, doet naar het oordeel van het hof op zichzelf niet af aan de betrouwbaarheid van deze eerste verklaringen. Temeer nu [getuige 2] op 16 april 2008 tegenover verbalisanten heeft verklaard dat zijn op 4 december 2007 afgelegde verklaringen toch juist waren en hij hiermee tevens heeft erkend op de zitting van 17 maart 2008 meineed te hebben gepleegd en aldus zelf strafvervolging heeft geriskeerd. Uiteindelijk is [getuige 2] ook ter zake van meineed veroordeeld en ter terechtzitting van het hof heeft [getuige 2] verklaard dat deze veroordeling terecht was.
Deze verklaringen van [getuige 2] worden voorts op bepaalde punten bevestigd door getuigen [getuige 1] en [getuige 3] en ondersteund door de verklaringen van
[getuige 4], [getuige 5], [getuige 6] en [getuige 7]. Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht ten aanzien van verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 1 februari 2007 tot en met 3 december 2007, in de gemeenten [gemeente 1] en [gemeente 2], meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan - kort gezegd - het dealen van harddrugs. Uit de stukken blijkt dat verdachte in de bewezenverklaarde perioden diverse personen van heroïne en/of cocaïne heeft voorzien.
Door het plegen van deze feiten heeft verdachte het gebruik van heroïne en cocaïne, stoffen die schadelijk zijn voor de volksgezondheid, bevorderd en de gezondheid van de gebruikers in gevaar gebracht.
Het hof houdt rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 21 januari 2009, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten tot onder meer onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden om kort nadat hij, na een eerder opgelegde en uitgezeten gevangenisstraf, weer op vrije voeten was gesteld opnieuw te beginnen met dealen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende en noodzakelijke bestraffing is. Het hof zal derhalve een gevangenisstraf van na te melden duur - zoals door de rechtbank in eerste aanleg opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd - opleggen.
Teruggave aan rechthebbende
Het hof zal de teruggave van de onder verdachte inbeslaggenomen gouden ketting aan de rechthebbende [getuige 1] gelasten, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
Verbeurdverklaring
Het door het hof verbeurd te verklaren geldbedrag is daarvoor vatbaar nu dat geldbedrag geheel of grotendeels door middel van het hiervoor bewezenverklaarde feit is verkregen. Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat het geldbedrag aan verdachte toebehoort. Het hof heeft gelet op de draagkracht van verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 57 (oud) en 63 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast de teruggave aan [getuige 1] van:
een gouden ketting met hanger, ingelegd met heldere glimmende edelsteentjes;
verklaart verbeurd:
€ 339,90, zijnde driehonderdnegenendertig euro en negentig cent.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. A. Dijkstra en mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van mr. M. Koster als griffier.