ECLI:NL:GHLEE:2009:BH7598

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001428-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van een gebruikershoeveelheid cocaïne met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 24 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor het aanwezig hebben van een gebruikershoeveelheid cocaïne. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 juni 2007, waarbij de verdachte ongeveer 0,2 gram cocaïne in zijn bezit had. De politierechter had eerder een straf opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van een week. Het hof heeft echter besloten het vonnis van de politierechter te vernietigen en opnieuw recht te doen. Het hof oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het aanwezig hebben van cocaïne, maar dat er geen straf of maatregel opgelegd hoefde te worden. Dit was gebaseerd op de toepassing van artikel 63 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het hof oordeelde dat de totale straf in het geval van een gevoegde behandeling niet hoger zou zijn dan de reeds opgelegde gevangenisstraf van zestien maanden in een andere zaak.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van cocaïne, wat een bedreiging vormt voor de volksgezondheid en bijdraagt aan criminaliteit. De verdachte had eerder al een strafblad en het hof heeft dit meegewogen in zijn beslissing. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, en de zaak werd afgesloten met de vaststelling dat de verdachte niet verder gestraft zou worden voor het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001428-08
Parketnummer eerste aanleg: 17-753127-08
Arrest van 24 maart 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 26 mei 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van een week voor het aanwezig hebben van cocaïne.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegde dat:
hij op of omstreeks 05 juni 2007 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 0,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of
(ongeveer) 0,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet.
Overweging omtrent het bewijs van het ten laste gelegde
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte cocaïne aanwezig had en dat ook wist. Het hof heeft daarbij gelet op de eigen verklaring van verdachte, op 5 juni 2007 afgelegd ten overstaan van verbalisanten, en als volgt luidende, zakelijk weergegeven: "De politie trof zeven witte bolletjes en vijf bruine bolletjes aan in mijn broekzak. Ik wist dat vijf van de witte bolletjes nep zijn. Er zat papier in. Ik ben hiermee geflest. Volgens mij waren de bruine bolletjes ook nep en zat daar stophoest in. Ik had slechts twee bolletjes echte cocaïne in mijn bezit." Laatstgenoemde constatering van verdachte, een ervaren gebruiker van cocaïne, wordt bevestigd door de uitkomst van de zogeheten Narcotest. Het hof acht geen wettig bewijs voorhanden dat verdachte ook heroïne aanwezig had, nu verdachte de inhoud van de bruine bolletjes niet als zodanig benoemt en enkel de uitgevoerde Narcotest onvoldoende is voor het bewijs van dat deel van de tenlastelegging.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 5 juni 2007 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0.2 gram van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Motivering toepassing artikel 9a Wetboek van Strafrecht
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een gebruikershoeveelheid cocaïne. Dergelijke stoffen vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en bevorderen ook onder de gebruikers de (vermogens)criminaliteit, hetgeen schade en onrust in de samenleving veroorzaakt. Dat ook verdachte zich veelvuldig aan dergelijke criminaliteit heeft schuldig gemaakt, leidt het hof af uit het hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 3 februari 2009.
Bij de strafrechtelijke afdoening van de onderhavige zaak heeft het hof gelet op het feit dat ter terechtzitting van 10 maart 2009 een tweede strafzaak tegen verdachte in hoger beroep aan de orde is geweest. Het betreft de zaak met het parketnummer 24-002366-08. Het hof heeft de beide zaken op genoemde datum gezamenlijk doch niet gevoegd behandeld. Bij arrest van 24 maart 2009, derhalve dezelfde datum als waarop het onderhavige arrest is gewezen, is verdachte voor deze tweede zaak veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden. De toepassing van artikel 63 (oud) van het Wetboek van Strafrecht brengt naar het oordeel van het hof in dit geval mee dat verdachte voor het bewezen verklaarde in deze zaak schuldig moet worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, nu in het geval van een gevoegde behandeling van de beide zaken de totale straf niet hoger geweest zou zijn dan de straf die het hof thans in de zaak met het parketnummer 24-002366-08 heeft opgelegd.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 9a en 63 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte als voormeld ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat aan [verdachte] geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. S.H. Wachter, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Foppen voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.