Parketnummer: 24-000644-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-655123-07
Arrest van 20 maart 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 21 februari 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1951] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen tot een geldboete van € 1.500,=, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegde, dat:
hij op of omstreeks 23 mei 2007, te [plaats], als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een motorfiets te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en van wie het aannemelijk was dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
Bewezenverklaring
Het hof acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande, dat:
hij omstreeks 23 mei 2007, te [plaats], als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een motorfiets te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en van wie het aannemelijk was dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van genoemde wet voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf en bijkomende straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte, die na gebruik van alcoholhoudende drank een motorfiets bestuurde, is er niet in geslaagd die motorfiets naar behoren te besturen. Hij is namelijk bij een afrit tegen een boom aangereden. Aangezien hij bij dat ongeval gewond is geraakt en per ambulance is overgebracht naar het UMC Groningen, heeft geen ademanalyse-onderzoek kunnen plaatsvinden. In het UMC heeft hij geen gevolg gegeven aan een aan hem door een hulpofficier van justitie gegeven bevel zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen. Hierdoor heeft hij de strafrechtelijke handhaving van het verbod van het besturen van een voertuig met een te hoog alcoholgehalte - een verbod dat is gegeven ter bevordering van de verkeersveiligheid en welks handhaving met het oog op de bevordering van de verkeersveiligheid ten zeerste noodzakelijk is - in ernstige mate belemmerd.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 januari 2009 blijkt dat verdachte viermaal eerder ter zake van het plegen van - andersoortige - strafbare feiten is veroordeeld. Deze veroordelingen hebben hem er niet van weerhouden het bewezen verklaarde feit te begaan.
Op grond van het vorenstaande en mede aansluiting zoekende bij de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten "Art. 8 WVW1994 rijden onder invloed van auto's en motoren", waarin in de toelichting is vermeld dat weigering van de ademanalyse (artikel 163 WVW 1994) in beginsel overeenkomstig schaal IX van de tabel in genoemde oriëntatiepunten wordt afgedaan, en verkeersgevaarlijk gedrag, waarvan in de onderhavige zaak sprake is, als strafverzwarende omstandigheid volgens schaal X wordt afgedaan, is het hof van oordeel, dat de oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete van € 1.100,= en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 maanden in beginsel passend en geboden zou zijn.
Uit het verhandelde ter zitting is evenwel het volgende gebleken, dan wel aannemelijk geworden.
Verdachte heeft een éénmans-garagebedrijf en verkoopt tweedehands auto's. In dat kader moet hij regelmatig proefrijden in een auto. Een lange onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zou de bedrijfsvoering in gevaar brengen.
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard, dat hij in staat is de door de
advocaat- generaal gevorderde geldboete van € 1.500,= te betalen.
Op grond van al het vorenstaande, in samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat in dit geval een passende bestraffing gevonden kan worden in het opleggen van de door de advocaat-generaal gevorderde onvoorwaardelijke geldboete van € 1.500,= en een langere dan de door de advocaat-generaal gevorderde (deels) onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, te weten voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Een kortere ontzegging van de rijbevoegdheid doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van het gepleegde feit.
Het hof heeft bij de vaststelling van de geldboete rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte in de mate waarin hij dat nodig acht met het oog op een passende bestraffing van de verdachte zonder dat deze in zijn inkomen en vermogen onevenredig wordt getroffen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 (oud), 24 (oud) en 24c (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 (oud) en 179 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van duizend vijfhonderd euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentwintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
ontzegt aan de veroordeelde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van twaalf maanden;
beveelt, dat van de bijkomende straf een gedeelte van zes maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, op de duur van het onvoorwaardelijk deel van de ontzegging geheel in mindering wordt gebracht;
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Dam, voorzitter, mr. Beswerda en mr. den Ottolander, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Den Ottolander voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.