ECLI:NL:GHLEE:2009:BH6557

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001914-07
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van cocaïne, wapenbezit en witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 19 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen. De verdachte is veroordeeld voor het vervoeren van cocaïne, het voorhanden hebben van wapens en munitie, en witwassen. De feiten vonden plaats tussen 29 april en 2 mei 2007 in de gemeente [gemeente]. De verdachte had opzettelijk cocaïne vervoerd en wapens van categorie II en III voorhanden gehad, waaronder een pistool en een pistoolmitrailleur. Daarnaast had hij een aanzienlijke hoeveelheid contant geld, dat afkomstig was uit een misdrijf, in zijn bezit.

De rechtbank Assen had eerder straffen opgelegd, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 222 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf van 240 uren. Het hof heeft deze straffen opgelegd, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich onder toezicht van de Reclassering stelt en een COVA-training volgt.

Het hof heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie, evenals het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft de straffen opgelegd om te voorkomen dat hij opnieuw strafbare feiten pleegt.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001914-07
Parketnummer eerste aanleg: 19-830113-07
Arrest van 19 maart 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 17 juli 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. G.W. van der Zee, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake van het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 222 dagen, met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich tijdens de proeftijd zal gedragen naar voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Assen, zolang deze instelling zulks nodig oordeelt, hetgeen mede inhoudt dat verdachte een COVA-training volgt, met opdracht aan de reclasseringsinstelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht, en een werkstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 29 april 2007 tot en met 2 mei 2007 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk cocaine en/of amfetamine aanwezig heeft gehad, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of amfetamine, zijnde cocaine en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 29 april 2007 tot en met 2 mei 2007 in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie II en/of III, te weten een pistool, merk Glock en/of een pistool, merk Luger en/of een pistoolmitrailleur en/of munitie van categorie II en/of III, voorhanden heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks de periode 29 april 2007 tot en met 2 mei 2007, in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (ongeveer 16.550 euro aan contanten), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode 29 april 2007 tot en met 2 mei 2007, te gemeente [gemeente], althans in Nederland, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (te weten ongeveer 16.550 euro aan contanten), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Bewezenverklaring
Het hof verklaart bewezen dat:
1:
hij in de periode van 29 april 2007 tot en met 2 mei 2007 in de gemeente [gemeente] opzettelijk heeft vervoerd cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2:
hij in de periode van 29 april 2007 tot en met 2 mei 2007 in de gemeente [gemeente] wapens van categorie II en III, te weten een pistool, merk Glock en een pistool en een pistoolmitrailleur en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad;
3 primair:
hij in de periode 29 april 2007 tot en met 2 mei 2007 in de gemeente [gemeente] een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (16.170 euro aan contanten) voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en meer dan één vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III;
3 primair:
witwassen.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van cocaïne. Dit is voor de gezondheid van gebruikers daarvan een zeer schadelijke stof en het gebruik daarvan is ook bezwarend voor de samenleving onder andere vanwege de daarmee meestal gepaard gaande criminaliteit. Daarnaast heeft verdachte wapens en munitie voorhanden gehad. In zijn algemeenheid kan het voorhanden hebben van wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengen en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken. Door te handelen als hij heeft gedaan heeft verdachte daaraan bijgedragen. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen, doordat hij een (grote) hoeveelheid geld voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geld dat afkomstig was uit enig misdrijf. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Het hof is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Daar staat tegenover dat het hof - op grond van de stukken van het strafdossier en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld - het aannemelijk acht, dat verdachte handelde onder invloed van en uit angst voor een derde.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 januari 2009 - eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Op grond van vorenstaande in onderling verband beschouwd is het hof van oordeel dat aan verdachte een deels (on)voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd, waarvan het voorwaardelijke deel er mede toe strekt om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan het voorwaardelijk deel zal de voorwaarde worden verbonden dat verdachte zich zal stellen onder toezicht van de Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling, hetgeen mede inhoudt dat verdachte een cognitieve vaardigheidstraining zal volgen. Om voldoende recht te doen aan de ernst van de feiten zal daarnaast aan verdachte een werkstraf van na te melden duur worden opgelegd.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c (oud), 22d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van tweehonderdtweeëntwintig dagen;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van honderdtachtig dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Assen, zolang deze instelling zulks nodig oordeelt, hetgeen mede inhoudt dat verdachte een COVA-training zal volgen;
draagt genoemde instelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
bepaalt dat dit toezicht door genoemde instelling reeds tijdens de proeftijd kan worden beëindigd;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. O. Anjewierden en mr. E. Pennink, in tegenwoordigheid van B.W. Mulder als griffier, zijnde mr. Pennink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.